Onderwijsminister Henry Ori heeft per ongeluk een verkeerd signaal gestuurd naar studenten die een professionele carrière in de journalistiek ambiëren. Bij de installatie van de nieuwe Raad van Toezicht (RvT) van de Academie voor Hoger Kunst en Cultuur Onderwijs (AHKCO), waar journalistiek slechts één van de studierichtingen is, besteedde de minister opvallend extra aandacht aan het presenteren van zijn mening over de journalistiek in Suriname en hoe die zou moeten functioneren.
Code voor de journalistiekDe minister pleit voor een code voor de journalistiek. Hij zal hopelijk gerustgesteld zijn om te weten dat er een duidelijke ‘code voor de journalistiek’ bestaat in Suriname. De Surinaamse Vereniging van Journalisten (SVJ) is daar haarscherp over in haar ‘ethische principes voor journalisten’. Daarnaast zijn er ook gedragsnormen die handelen over onder andere beroepsintegriteit, verantwoordelijkheid, en plicht jegens de mensheid.
Het is overigens niet des regering of overheid om een ‘code voor de journalistiek’ te bepalen. Die reguleert zichzelf en staat open voor alle belanghebbenden om wel dan niet tot afspraken te komen voor zaken die niet bij wet zijn geregeld. Maar het willen formuleren van regels met betrekking tot de werkwijze van de journalist is gelijk aan het willen bepalen hoe de burger van Suriname omgaat met diens wettelijk beschermde vrijheden; het gaat immers om een vrij beroep.
Indien de minister journalisten zou oproepen om hun eigen overeengekomen afspraken, die zijn herleid van internationale verdragen en protocollen, na te leven, ziet de schrijver geen reden om het daarmee oneens te zijn.
De minister zal geen weerstand ondervinden in zijn zienswijze dat de kwaliteit van het journalistiek product in Suriname omhoog moet. Maar dit is een vraagstuk waarmee alle ontwikkelingslanden worstelen. Net zoals alle ontwikkelingslanden uitdagingen met gebrek aan voldoende leslokalen, leermiddelen, ontevreden leerkrachten en achterhaalde curricula. Naarmate de samenleving in haar ontwikkeling zal groeien, zal ook de journalistiek zich ontwikkelen. De ene is een weerspiegeling van de andere.
MediaraadDe afgelopen jaren is meermalen gepoogd hiertoe over te gaan, maar betrokkenen schijnen of niet precies te weten wat een mediaraad is, of overhoop met elkaar te liggen wat een algemeen aanvaardbare definitie zou moeten zijn van het begrip ‘mediaraad’, met inachtneming van artikel 19 van de Grondwet van de Republiek Suriname: “
Eenieder heeft het recht om door de drukpers of andere communicatiemiddelen zijn gedachten of gevoelens te openbaren en zijn mening te uiten, behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet.”
Dit wetsartikel is heel duidelijk, goed dichtgetimmerd en kent een gezond spanningsveld;
1-Eenieder heeft het recht om door de drukpers of andere communicatiemiddelen zijn gedachten of gevoelens te openbaren en zijn mening te uiten
2-Behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet
Terwijl het voor de overheidscommunicator makkelijker, tot verplicht zal zijn om de taal van de regering te spreken, werkt het bij de niet-publieke media anders. Die hebben het recht hun eigen richting te bepalen conform “het recht om door de drukpers of andere communicatiemiddelen zijn gedachten of gevoelens te openbaren en zijn mening te uiten.”
Zolang die rekening houdt met “behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet”, dus zich niet bezondigd aan onder andere, laster, smaad, beledigingen, opruiing en andere handelingen waarover er duidelijke wettelijke regels zijn opgenomen in het Wetboek van Strafrecht.
Een eventuele mediaraad zou als waakhond kunnen dienen op naleving, maar ook bescherming van zowel de rechten en beperkingen in artikel 19 van de grondwet. Maar daarvoor is er geen mediaraad nodig. Eenieder die zich gekwetst voelt is vrij om naar de groene tafel te stappen.
Een mediaraad zou ook zelfregulerend kunnen zijn om de kwaliteit van de programmering te verbeteren. Maar om via een kronkel aan ‘gatekeeping’ te willen, zou heel onverstandig zijn binnen de staatsinrichting van Suriname. Indien een toevallige overheid daar zo naar hunkert, heeft zij nog altijd de overheidsmedia waar zij de werkgever is. Maar ook daar zijn er beperkingen, omdat het om publieke eigendommen gaat waar ook politieke tegenstanders en niet-meepraters de mede-eigenaren zijn.
Er wordt door de minister verwezen naar politieke invloeden op media, maar die worden, ook tot ontevredenheid van de schrijver, beschermd in artikel 19 van de Grondwet: “Eenieder heeft het recht om door de drukpers of andere communicatiemiddelen zijn gedachten of gevoelens te openbaren en zijn mening te uiten.” Het tweede gedeelte van de wet beschermt politieke tegenstanders die zich slachtoffer voelen van de gekleurde media tegen (imago)schade, leugens, laster en smaad.
We hoeven dit niet leuk te vinden, maar de wet is niet emotioneel, selectief en partijdig. Indien wij het anders willen, zouden wij artikel 19 moeten schrappen en alle bevoegdheden, om (selectief) te bepalen als de maan soms rond is en soms weer niet, overlaten aan de mediaraad. Dan mogen we de democratie direct naar de brandstapel verwijzen en weer overgaan tot dictatuur.
Selectieve democratie bestaat…
B-cham Chandralall
Journalist