De afgelopen periode hebben veel maatschappelijke organisaties zich
uitgesproken tegen de aanpassing van de Wet op de Staatsschuld. De aanpassing
heeft te maken met het strafbaar stellen van een minister die het leningen
plafond overschrijdt. Deze strafbepaling is met de laatste aanpassing uit de
wet gehaald.
De Wet op de Staatsschuld (SB 2002 no.27) is sinds 2002 van kracht en
is een voortvloeisel uit een onrustige periode in de Surinaamse economie en
politiek. De regering Wijdenbosch (1996-2000) had chaos veroorzaakt in de
financiële situatie van Suriname met veel schulden. Om dit in de toekomst te
voorkomen, is deze wet gemaakt. Daarom zijn de mensen nu ook alert bij de
wijziging van deze wet. Ze willen niet terug naar de onoverzichtelijke situatie
van 2000. In de wet is opgenomen dat de staatsschuld niet hoger mag zijn dan 60%
van het bruto binnenlands product.
Mijn eerste vraag in deze kwestie is waar komt de 60% vandaan? Na wat
onderzoek kwam ik erachter dat in de Europese Unie (EU) landen begrotingsafspraken
hebben gemaakt om te voorkomen dat hun overheidsfinanciën uit de hand lopen.
Deze afspraken houden in dat de staatsschuld van de lidstaten onder de 60% van
het Bruto Binnenlands product moet blijven en dat het begrotingstekort niet
boven de 3 procent mag uitkomen. Deze standaard wordt dus toepast op alle
Europese landen in de monetaire unie om zodoende prijsstabiliteit te
bevorderen.
Suriname wil zich hier dus meten met Europese standaarden. Onze
economie is klein, meer import dan export, onstabiel en minder elastisch. Is de
60% norm niet te ambitieus vraag ik me af? In de praktijk blijkt dat zelfs
grote economieën in de wereld deze norm niet halen (zie schema).
Mijn tweede vraag: Is een minister alleen aansprakelijk voor de
staatsschuld? Of is de hele regering verantwoordelijk voor de staatsschuld?
Nergens in de wereld wordt een minister vervolgd als de staatsschuld boven de
norm is. De afspraken over de begroting in de EU zijn opgenomen in hun
zogenaamde stabiliteit- en groeipact. Dit is GEEN wet maar een richtlijn, want
afhankelijk van de economische omstandigheden in een land, kan men gebruik
maken van interpretatieruimte.
In Griekenland was de staatsschuld 182% van het BBP in 2017. Hun
economie is door een zware periode gegaan en moeten nu lenen (lees investeren)
om deze weer op gang te krijgen. Sancties voor het niet naleven van deze
richtlijn is in de EU een boete en geen vervolging van een ambtsdrager. Het is
volgens mij dus terecht dat de strafbepaling is geschrapt. Een minister van
financiën moet alle ruimte krijgen om het beleid van de regering te
faciliteren, vooral in tijden van crisis. De zorgen van de burgers in Suriname
zijn terecht gezien de ervaringen in 2000, maar dit lost men niet op door de
minister in de bak te zetten. Een coalitie heeft vaak de meerderheid in DNA
en kan de wet altijd aanpassen.
Een overheid is net een onderneming. Een onderneming moet lenen om te
investeren. Zo ook een overheid. De grote vraag is: hoe wordt het geld dat
geleend is besteed? Daar gaat het veelal mis in Suriname. De
volksvertegenwoordiging moet hier beter op letten. Er wordt vaak geleend voor
consumptieve doeleinden en niet om de productie te verhogen zodat de economie
stabieler wordt.
De hoogte van de staatsschuld wordt dus bepaald door de omstandigheden
van de economie (zie schema). Dus lenen moet, maar dat geld moet wel gebruikt
worden om de productiecapaciteit van de economie te verhogen. Door het verhogen
van productiecapaciteit zal de staatsschuld ook steeds minder worden. Een nog
belangrijkere conclusie, volgens mij is dat het volk van Suriname moet leren om
verantwoordelijke bestuurders te kiezen. Het is nu duidelijk dat met één wet
men moeilijk kan afdwingen dat bestuurders de juiste keuzes maken.
John Misidjan
Bronnen: