(Waarschuwing vooraf: dit stuk is minder geschikt voor Rotterdammers, Eindhovenaren en aanhangers van Real Madrid. Toch komt het uit een goed hart.)
Natuurlijk had ik dinsdag naar mijn goede vriend B. kunnen gaan. Een hartstochtelijk aanhanger immers. Laatst zaten we in Amsterdam op de tribune. Op de uitslag na beleefden we samen een geweldige avond. Helaas verloren onze favorieten in de allerlaatste minuut.
Maar B. woont een eindje buiten de stad. En omdat ik tegen half vier mijn laatste afspraak had, wilde ik geen enkel risico lopen. Stel je voor dat er in het eerste kwartier een bal op de lat ketste. Of dat er zomaar een pana werd uitgedeeld.
Vandaar dat ik iets na half vijf bij ’t Vat een plekje vond. Aan tafel bij een vakantieganger in een rood-wit voetbalshirt, dat leek me wel gepast. Want met al die Barça-fans die het land rijk is, weet je het niet. Om maar te zwijgen van de talloze Madrilistas.
De opstellingen gleden over het scherm. Geen échte verrassingen want ik wist vrij precies wie geblesseerd of geschorst waren. Twee fijne clubs tegen elkaar in de Arena. De een al lang en breed geplaatst voor de knock-out fase, de ander op Europees niveau in een zo langzamerhand uitputtend gevecht tegen de bierkaai. Om precies te zijn: verwikkeld in een ongelijke strijd tegen commercie, thuismarkt en merchandising. Want voetbal is al decennia lang bepaald geen onschuldig spelletje meer.
Mijn favoriet? Die laat zich raden: als geboren en getogen Amsterdammer weet ik niet beter. Mijn hart klopt rood en wit, hoeveel Hollandse clubs ook in dezelfde kleuren mogen spelen. En sinds ik als 8-jarige supporter in de rust van de tweede Europacup-finale van diezelfde club zonder mededogen naar bed werd gestuurd met de eeuwig nadreunende woorden ‘tja, de uitslag lees je morgen maar in de krant’, ben ik pas echt supporter.
Nadat ik voor het eerst in Suriname was geweest, weet ik dat ik met zoveel woorden ‘kraak’ voor mijn club. Ik vond dat van begin af aan een onnavolgbare uitdrukking. En ik kan me genoeg momenten voor de geest halen dat dit kraken ook echt door merg en been ging. Wedstrijden van mijn eigen amateurclub - als ik weer eens geblesseerd langs de kant stond -, enerverende partijen van de vereniging waar ik al enige tijd lid van ben in Suriname, potjes van de club in rood en wit en de interlands van Oranje tijdens een eindtoernooi. Zeker wanneer in die negentig minuten niet duidelijk wordt welke kant het op gaat, voel ik dat ook echt, dat kraken.
Toch had ik een probleem afgelopen dinsdagmiddag. Want hoe vaak had ik niet op diezelfde gewilde locatie in het uitgaanscentrum van de stad voor de Catalanen zitten kraken? Mooie spelers, verzorgd en aanvallend voetbal en nauwelijks overtredingen.
Ditmaal was alles anders. Eén weergaloze helft waarin de rollen compleet werden omgedraaid. De ene club, die van mij dus, speelde het spel zoals het is bedoeld, de ander raakte gefrustreerd en begon geheel tegen de natuur in, schoppen uit te delen. Het team met sinds een jaar of wat als vaste predicaat ‘misschien wel het beste van de wereld’ werd volkomen zoek gespeeld. En dat schrijf ik niet als Ajacied.
De andere helft verliep anders. Jammer dat er een Ajax-speler uit het veld werd gestuurd, maar misschien speelde het mijn club wel in de kaart. Want de Amsterdammers wisten, op een zenuwslopend kwartiertje na, vanaf dat moment precies wat hen te doen stond: koste wat het kost die voorsprong verdedigen. Waren ze met elf man vrolijk verder gegaan met aanvallen en storen dan was het voor hetzelfde geld 2-3 geworden. Je weet het niet.
Nog geen 24 uur later rijd ik naar Zanderij. Mijn verblijf zit er weer op. Onderweg komen we langs het huis van mijn goede vriend B. Ik had het kunnen weten: aan de gevel hangt een rood-witte vlag met een Griekse held erop. Eind februari kom ik terug. Dan kijken we weer samen.
Diederik Samwel