De oproep van minister Mike Noersalim om te kiezen voor Sranan-voeding sluit aan bij een groeiend bewustzijn over de waarde van lokaal geproduceerd voedsel. Tijdens Wereldvoedseldag benadrukte hij dat lokaal kopen niet alleen de boeren ondersteunt, maar ook bijdraagt aan gezonde voeding, voedselzekerheid en economische zelfstandigheid. De boodschap is overtuigend, maar de praktische haalbaarheid blijft een uitdaging in een land waar voedselprijzen stijgen en de koopkracht onder druk staat.

Suriname beschikt over vruchtbare grond en gunstige natuurlijke omstandigheden, maar kampt met structurele economische problemen. De staatsschuld is hoog, de inflatie blijft hardnekkig, en de hoop op toekomstige inkomsten uit de offshore olie-industrie wordt door velen gezien als het belangrijkste redmiddel. Tegen die achtergrond klinkt de oproep om lokaal te eten sympathiek, maar ook complex. Lokale producten zijn vaak duurder of moeilijker verkrijgbaar dan geïmporteerde alternatieven.

Het huidige economische beleid legt de nadruk op de verwachte olie-inkomsten, terwijl de landbouwsector - traditioneel de basis van de nationale voedselvoorziening - structureel ondergefinancierd blijft. Boeren werken vaak met verouderde middelen en hebben beperkte toegang tot krediet en moderne technologie. Jongeren tonen weinig interesse in de landbouw, mede doordat het beroep financieel onzeker is. Tegelijkertijd ligt een groot deel van het beschikbare landbouwareaal nog onbenut, terwijl vruchtbare grond en water in overvloed aanwezig zijn.

Noersalim wees in zijn toespraak op investeringen in klimaatslimme technieken en bioveiligheid, maar structurele resultaten zijn tot nu toe beperkt zichtbaar. De vraag is in welke mate landbouw structureel wordt geïntegreerd in het nationale ontwikkelingsbeleid. Beleidsmatig wordt regelmatig gesproken over duurzaamheid en voedselsoevereiniteit, maar daadwerkelijke uitvoering vraagt om consistente investeringen, marktbescherming en institutionele coördinatie — elementen die nog slechts gedeeltelijk aanwezig zijn.

Daarbij komt dat Suriname wordt geconfronteerd met serieuze risico’s. Klimaatverandering zorgt voor onregelmatige regenval, overstromingen en perioden van droogte die de productie onder druk zetten. Bodemuitputting vormt een groeiend probleem in intensief gebruikte landbouwgebieden, terwijl logistieke knelpunten zoals gebrekkige opslag, transport en distributie de kosten opdrijven. Ook de kapitaalkosten voor investeringen in moderne landbouwtechnieken blijven hoog, vooral voor kleine producenten. Een samenhangend beleid zou daarom moeten inzetten op irrigatie-innovaties, herstel van bodemvruchtbaarheid, verbeterde weginfrastructuur en de oprichting van een landbouwinvesteringsfonds dat boeren helpt te moderniseren.

De huidige marktstructuur legt veel macht bij tussenhandelaren, importeurs en grote supermarkten. Kleine producenten hebben beperkte invloed op prijsbepaling en distributie, wat hun positie kwetsbaar maakt. Zonder effectief prijsbeleid, transparante markten of coöperatieve structuren blijven producenten afhankelijk van particuliere afnemers. Instrumenten zoals een minimumprijsbeleid of publiek opslagbeleid zouden prijsschommelingen kunnen dempen en boeren meer zekerheid bieden. Daarnaast kunnen coöperatieven, subsidies voor landbouwinnovatie en investeringsfondsen bijdragen aan schaalvoordelen en innovatie.

Ook stimuleringsprogramma’s voor jonge boeren zijn cruciaal om de vergrijzing in de landbouw tegen te gaan. Door landbouwonderwijs, microkredieten en technische begeleiding te combineren, kan een nieuwe generatie producenten worden opgeleid die gebruikmaakt van moderne, duurzame productiemethoden.

Een toekomstgericht landbouwbeleid zou bovendien sociale inclusie centraal moeten stellen: toegang tot land en financiering voor kleine producenten, vrouwen en jongeren, en steun aan lokale voedselverwerking zodat meer waarde binnen het land blijft. Dergelijke maatregelen kunnen de landbouwsector transformeren tot een stabiele bron van werkgelegenheid, innovatie en export.

Regionale samenwerking blijft eveneens belangrijk. Binnen de Caricom wordt gewerkt aan het initiatief “25 by 2025”, dat streeft naar een vermindering van voedselimporten met 25 procent. Deze doelstelling is inmiddels verlengd tot 2030. Suriname kan hierin een leidende rol spelen dankzij zijn landbouwpotentieel, visserijcapaciteit en beschikbare grond, mits er wordt geïnvesteerd in logistiek, verwerking en kwaliteitsstandaarden die regionale export mogelijk maken.

Toch is het belangrijk te erkennen dat de transitie naar voedselsoevereiniteit een proces van jaren is. Op korte termijn kunnen maatregelen worden genomen zoals het verbeteren van markttoegang voor lokale producten, het bevorderen van lokale afname en het faciliteren van kredietverlening aan boeren. Op de lange termijn vraagt voedselzekerheid om structurele hervormingen: investeringen in onderwijs, onderzoek, agrarische innovatie, exportfaciliteiten en duurzame ketensamenwerking tussen overheid, bedrijfsleven en kennisinstellingen.

De oproep tot Sranan-voeding heeft daarmee een bredere betekenis dan een oproep tot consumptiepatriottisme. Zij raakt aan de vraag welk economisch model Suriname kiest: één dat afhankelijk blijft van grondstoffenexport of één dat zichzelf voedt en versterkt van binnenuit. De toekomst van het land ligt niet uitsluitend in de olievelden voor de kust, maar ook in de polders, velden en gemeenschappen die de basis vormen van de nationale economie. De richting die nu wordt gekozen, bepaalt of toekomstige generaties kunnen rekenen op een economie die niet alleen exporteert, maar ook voedt. De keuze voor Sranan-voeding is daarmee geen slogan, maar een strategisch kompas voor de toekomst van Suriname.

Vincent Roep