Onze kennismaking verliep bepaald spectaculair. Een warm welkom, gevolgd door een broodje pom en Parbobier. En dan niet zo’n rottig blikje van ternauwernood twintig centiliter maar een normale, fatsoenlijke maat. Mijn enthousiasme werd op waarde geschat want het was niet het enige biertje dat ze mij aanbood. De bamikip met tayerblad viel trouwens ook uitstekend. Onderwijl werd ik toegesproken in liefst drie talen: Surinaams, Nederlands en Engels.
Een uur of negen later kwam het hoogtepunt. De eerste tonen van 'Ai Sranan' van Max Nijman hadden de geluidsbox nog niet verlaten of links en rechts werd luid meegebruld. Voor de dame naast mij moest er een zakdoek aan te pas komen: haar laatste keer lag bijna een kwart eeuw achter haar.
Daarna bleven we elkaar opzoeken. Altijd gezellig. Tijdens onze afspraken kwam ik vrienden en bekenden tegen en niet zelden werd ik na afloop als vanzelfsprekend naar huis gebracht. Tot twee keer toe nam ik plaats naast dezelfde goede vriendin zonder dat we van elkaar wisten dat we die kant op gingen. Zoiets heeft niets met toeval te maken. We kregen alle rust en tijd om de essenties van het leven door te nemen.
In zekere zin onderging ik onder haar vleugels de vrijheid en de gemakken van een stamcafé. Die vergelijking ging zeker op voor de nacht dat zowat de helft van alle aanwezigen in polonaise door het gangpad hoste. Dat was ter gelegenheid van de laatste dienst van een trouwe medewerker, geloof ik.
Onze relatie hield stand. Al moet ik wel bekennen dat mijn liefde nu en dan danig op de proef werd gesteld. Zo moest ik soms een dag of zelfs nog langer wachten. Natuurlijk kwam ze naderhand met een verklaring. Dan was er onderweg iets misgegaan, hadden ze haar opgehouden bij vertrek of liet haar fysieke gesteldheid ernstig te wensen over. Het aanbieden van excuses bleek niet haar allersterkste kant. Alsof ze toch wel wist dat ik haar zou vergeven.
Weer wat later - we hebben onze relatie nooit op enige manier officieel beklonken, anders hadden we met gemak een paar bigi yari’s kunnen vieren - kwam het tot een serieuze crisis. Ik werd in elk geval een paar uiterst merkwaardige ervaringen rijker. In beide gevallen liet ze mij geen keuze: ik werd gedwongen vreemd te gaan.
De ene keer moest ik het doen met een stel Portugezen die geen verstand hadden van Surinaams bier en het bestonden mij een halve cup te serveren en de rest van het blikje aan mijn buurman uit te schenken. De volgende keer werd ik omringd door dames en heren in militair tenue. Met het biertje zat het wel snor, maar zelf bedienden ze zich van een snoeihard Texaans accent. Uit hun onderlinge gesprekken kon ik opmaken dat ze geen flauw benul hadden in welk werelddeel ze straks terecht zouden komen. Onthutst vroeg ik me af wat er aan de hand kon zijn. Had ze crisis thuis? Was het geld nu echt op?
Niet dat ik overwoog zelf vreemd te gaan: dat zit niet in mijn aard. Bovendien schemert een onmiskenbaar nationalistisch motief door in mijn voorkeur.
Gelukkig, de laatste keer was het weer ouderwets raak. Gezelligheid alom, tori praten, heerlijk eten en een prima stoel. Sterker, ik kreeg een paar stoelen tot mijn beschikking. Ze zette mij een laatste slaapmutsje voor en vervolgens sliep ik als een roos. Gelouterd keerde ik terug in Amsterdam.
Diederik Samwel