De behandeling van mijn lopende zaken voor het Hof van Justitie kwam in een desastreuze stroomversnelling terecht nadat ik rechter X in bijzijn van rechter Y had gevraagd om mijn zaak 2 niet te behandelen. Zie mijn artikel. Achteraf hoorde ik van de administratie van het Hof dat er op 20 januari uitspraak was gedaan in mijn zaak 2. Maar noch ik noch mijn procesgemachtigde werd vooraf van de dag van uitspraak op de hoogte gesteld. Normaliter werd een van ons gebeld voor de zittingsdag.

Het Hof besliste dat mijn familie de advocaatkosten van US$ 1200 direct op mij mag verhalen, zonder dat een hoger beroep in de bodemzaak hoeft te worden afgewacht. De kantonrechter had mij veroordeeld tot betaling van die kosten, uitvoerbaar bij voorraad. Maar artikel 58 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bepaalt:
De voorlopige tenuitvoerlegging heeft niet plaats ten aanzien van de kosten, al waren die ook in de plaats van schade en interesten toegewezen.

Nu heeft het Hof, waarin rechter Y als lid deelnam, n.m.m. in strijd met de wet mij vogelvrij verklaard voor de familie. Eerst mochten ze – n.m.m. door een valse presentatie van zaken - mijn huis en nu mogen ze zonder een goede inhoudelijke beoordeling van de zaak alvast hun advocaatkosten en uiteraard alle bijkomende z.g. incassokosten op mij verhalen.

In de tuchtzaak lag mijn hoger beroep in de tuchtzaak anderhalf jaar voor het Hof. De laatste behandeling was in november 2020. Ik was niet gemaand om voorlopig mijn werkzaamheden te stoppen en ik behartigde de belangen van mijn cliënten op meerdere rechtszittingen, ook voor twee van de drie rechters van het Hof in de tuchtzaak. Maar ineens zat daar rechter Y op 11 januari bij de uitspraak.

Per brief van 31 januari heb ik de president van het Hof aandacht gevraagd voor de vele onjuistheden in de beslissing en de eenzijdige presentatie van zaken, zonder mijn weerwoord daarbij te betrekken. Ik ervaar geen eerlijk proces te hebben gekregen en word onnodig gepresenteerd als de boosdoener die 18 rechtszaken tegen haar familie heeft aangespannen. Daarbij heeft het Hof nagelaten te vermelden dat 1 van die zaken de vordering van de familie zelf was om mijn huis op de veiling te brengen. Mijn huis is daarna – gratis - op naam van de stichting van mijn familieleden overgeschreven.

Verder heeft het Hof niet vermeld dat een andere zaak van de familie zelf de vordering was tot scheiding en deling van vaders nalatenschap. Die vordering werd zogenaamd ook ingesteld namens mijn zieke broer in Nederland. Het bevel werd toch gegeven door de kantonrechter, maar gelukkig kon een scheiding en deling op basis van valse stukken voor de aangewezen notaris worden voorkomen.

Het Hof overweegt in de tuchtzaak dat ik een brief aan de werkgever van mijn familielid heb gericht, met “vermoedens, insinuaties en aantijgingen, als te zijn vaststaande feiten”, maar laat na te vermelden dat mijn brief gericht was aan het ministerie van Openbare Werken dat de openbare weg voor de percelen van de familie maar gedeeltelijk onderhoudt, waardoor het lijkt alsof de weg voor mijn perceel stopt en een bocht naar rechts maakt, over mijn perceel en dwars door mijn huis heen.

Ik heb de brief op mijn briefhoofd als advocaat geschreven, want een advocaat mag ook voor zichzelf optreden. Buiten mij om werd de inrit op mijn eigendomsperceel al in het jaar 2009 bij resolutie tot openbare weg benoemd. Daarna heeft de familie in 2012 mijn huis (zogenaamd) op de veiling gebracht, om reden dat ik ze de toegang tot hun naastgelegen perceel – over dezelfde inrit – zou hebben belet. Het Hof had in 2010 bepaald dat ik een erfdienstbaarheid van weg moest eerbiedigen en de resolutie was tegenover het Hof en mij verzwegen.

In de beslissing wordt m.i. onterecht aangegeven dat door mijn gedragingen het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad. Er is immers geen sprake van een situatie waarin bijv. gelden zijn aangenomen die niet te bestemder plaatse zijn terechtgekomen. En ook een advocaat heeft mensenrechten, o.a. op bescherming van haar eigendom.
Bij de uitspraak werd mijn taalgebruik genoemd, maar dit werd in de beslissing niet nader ingevuld. Wat mij duidelijk is, is dat mijn felle taalgebruik in mijn kritische artikelen van 10 jaar geleden over de rechtspraak in Suriname mij nog niet vergeven is.

Ik heb nu de pech dat rechter Y in vrijwel alle secties van het Hof zit en versneld nadelige beslissingen in mijn zaken heeft gegeven in korte tijd nadat ik in haar bijzijn aan rechter X heb gevraagd om mijn zaak niet te behandelen. Deze gang van zaken zou niet mogen.

Shanti Gopalrai
gopalrai@hotmail.com