Ik had
rekening gehouden met een reactie van de bestuurskundige mr. Van der San. Ik had niet
verwacht dat hij de discussie zou willen beperken tot degenen die werken met
het openbaar bestuur. Dan sluit je nogal wat personen uit en ik herinner mij
een uitlating van hem uit juni 2016 in een debat met Gerard Spong: “Waar haal jij die brutaliteit vandaan om te
stellen dat Van der San zich moet onthouden van publieke uitlatingen”.
Hij
stelt verder dat ingevolge het Staatsbesluit S.B. 1996 no. 54 (Besluit Vormgeving wettelijke regelingen,
staats- en bestuursbesluiten) voor de overheidsadministratie (het bestuursrecht)
geen regeringsbesluiten bestaan. Hij meent dat dit begrip “besluit van de
regering” een juridische dwaling is geweest, en een fictie, zoals hij in de
aanduiding van zijn ingezonden artikel stelt. Die dwaling is dan door de wetgever in de wet vastgelegd, zoals in
artikel 148 van de Grondwet en artikel 22 en 24 van de Bankwet. Vervolgens stelt mr. Van der San dat een zogenaamde (benoemings)resolutie in geval van zogenoemde regeringsbesluiten door
alle ministers, de vicepresident en de president wordt getekend. Iets waarvan
ik ook ben uitgegaan bij een besluit van de regering.
De benaming resolutie wekt m.i. echter bevreemding cq verwarring, omdat
volgens genoemd Staatsbesluit S.B. 1996 no 54, in artikel 7, de aanduiding
resolutie is bedoeld voor bestuursbesluiten van de president ter uitoefening van een bij een wettelijke regeling aan hem toegekende
bevoegdheid. Besluiten van de regering worden in dat Staatsbesluit helemaal
niet besproken. Daarna stelt mr. Van der San: “De president tekent geen resolutie
namens de regering. Hij is de regering”.
Zoals hij echter zeer goed weet is de president een onderdeel van de regering. Art. 116 lid 1 GW luidt
immers: De president vormt met de
vicepresident en de Raad van Ministers de regering.
Wellicht verdient het aanbeveling de gehele regeling van
regeringsbesluiten, staatsbesluiten, resoluties en beschikkingen als een
onderdeel te regelen in een formele wet, een Algemene Wet Bestuursrecht. Op
18-03-2010 belegde het ministerie van
Justitie en Politie een conferentie. Het thema was: “Op weg naar een Surinaamse
Algemene Wet Bestuursrecht”. De bedoeling van het ministerie was het startsein
te geven voor de bouw van een traject naar zulk een wet. Jammer dat het daarbij
is gebleven. In het Surinaams Juristenblad. 2010,1, p. 22 – 31 verscheen over
dit thema nog een artikel van mr. L.J.A. Damen. Ik ben het met mr. Van der San eens dat je het gehanteerde adagium uit het bestuursrecht “Wie het meerdere mag,
mag ook het mindere” niet kunt toepassen op gekozen functionarissen of organen
(ik had dit ook niet beweerd).
Met toestemming van de aan te stellen governor kan volgens mr. Van der
San wel worden afgeweken van de in de wet genoemde (maximale) termijn van 5
jaren. Ik voeg daaraan toe dat bij toepassing van dit rechtsadagium er geen
strijd mag zijn met (andere) wettelijke rechtswaarborgen. In casu zou ook bij
benoeming voor een zeer korte termijn van b.v. zes maanden nog onderzocht
moeten worden of de in de Bankwet genoemde taken van de CBvS (o.a. art. 9) niet
in de knel kunnen komen en of er bij zo’n korte termijn nog voldoende
vertrouwen verzekerd is in de Centrale Bank bij DNA, de financiële markten, de
vakbonden (die in Nederland bij de Centrale Bank zijn vertegenwoordigd in een
Bankraad) e.d.
Over het Constitutionele Hof valt nog veel te zeggen en is ook al veel
gezegd en geschreven en lang niet altijd in de zin zoals mr. Van der San
bedoelt.
Mr. Ed van den Boogaard