JIT NARAIN (1948-2024): ‘het leven zeeft het vuil van de dood’
24 Feb, 06:48
foto


Ik vind het bijna ongepast om iemand die je zo goed hebt gekend, publiekelijk te bespreken. Michiel van Kempen heeft in zijn In Memoriam Jits dichterschap uitgebreid besproken. Wat zou ik hieraan kunnen toevoegen?
‘Hallóó!...’ zou Jit op zijn bekende wijze interrumperen.

Ik ga terug naar juni 1986, naar de maand waarin ik Jit voor het eerst ontmoette. Hij was samen met Michiel van Kempen, Theo Damsteegt en Chitra Gajadin uit Nederland overgekomen voor het tweedaagse Sarnámi Seminar. Jit was de centrale figuur van het seminar en hij stal ook de show.

Het seminar was een keerpunt in zijn leven, verklapte hij later. In Nederland, zo vertelde hij, verkeerde hij ten tijde van het seminar in een diepe depressie. Het Sarnámi waarmee hij zich volledig identificeerde en dat hij met eigen haren uit de sloot probeerde te trekken, kreeg vrijwel geen respons uit de gemeenschap en ook in zijn beroep als huisarts was hij in een doodlopende weg beland: hij realiseerde zich steeds meer hoe primitief het vechten tegen ziekte en dood was, evenals de middelen die hij beroepshalve voorschreef maar die volgens zijn zeggen nauwelijks verschilden van kwakzalverij. 

Echter, het enthousiasme waarmee hij tijdens en rond het seminar in Suriname werd ontvangen, hadden iets bij hem losgemaakt. Hij had nooit gedacht dat de conferentiezaal twee dagen gevuld zou zijn met publiek, dat de Ware Tijd bijna twee pagina’s zou besteden aan het seminar, dat iedereen zo enthousiast zou reageren op zijn gedichten.
 
ik dwaal met een deken van herinnering
de droom om terug te gaan
werd een kussen, dat vol geduld
de zwaarte van mijn hoofd draagt

 
Híer moest hij zijn, hier was zijn publiek, hier, in het land van herkomst.  Hij bezocht Suriname nog een aantal keren, maakte tussentijds zijn zaken in Nederland in orde en remigreerde in 1991. Te Uitkijk zette hij een polikliniek met apotheek op en hij begon opnieuw.

Hij bouwde en verbouwde. Hij móest bouwen. Of het nu om landbouwen ging, om woningen of gedichten, hij bouwde en verbouwde voortdurend en hij verhuisde ook voortdurend in en rondom zijn perceel van 10 ha. Zijn depressie was nu verminderd tot onrust. Hij probeerde deze tegen te gaan door te schrijven, te verbouwen of te verhuizen maar de onrust blééf.  Want waar hij in zijn eerste gedichtenbundels zijn identiteit als Hindostaan verkend had en bijna van zich af geschreven had, kreeg zijn onrust nieuwe voeding in zijn verkenning naar de aard van het Surinamerschap en vervolgens naar zijn identiteit als mens.
    
ik klop aan en sta gedachteloos
naar mijn deur te kijken

de deur blijft dicht

ik keer me om
en kijk naar de verte

 
De levensvragen over leven en dood en het grote menselijk tekort waar ook hij geen antwoord op had, maakten hem natuurlijk niet vrolijker. Wat de pijn enigszins verzachtte, waren de eindeloze discussies met mij en zijn secondant/secretaris/vertaler France Olivieira. Gedrieën bouwden we er op los, of het nu thuis bij Jit aan de bar van zijn publieke zwembad was, of bij mij op het terras. Soms luisterde Jit toe en gaf hij ons alle gelegenheid om met onze kennis over het discussiepunt te paraderen om dan onverwacht ‘Hallóó...’ te roepen, gevolgd door een heel aardse opmerking die ons direct van onze torens liet vallen waarna we met z’n allen in lachen uitbarstten.

Vorig jaar kreeg hij opeens hartklachten. Na een aantal onderzoeken werd er besloten dat hij een grote hartoperatie moest ondergaan. Het kwam er echter niet zo snel van want dan was die er niet, dan was die met vakantie, enzovoorts enzovoorts. Toen het eindelijk bijna zo ver was en er een laatste onderzoek werd gedaan, stuitte men op een vergevorderde darmcarcinoom. Deze moest, zoals in medische kringen gebruikelijk is, als eerste aangepakt worden.

In de weken voor de op handen zijnde hartoperatie had ik enkele gesprekken met Jit. Hij reageerde stoïcijns op de operatie en hij had er zelfs een goed gevoel bij. Zodra hij beter was, wilde hij met mij naar India gaan, dat was zijn laatste ‘project’, zo zei hij. Dan zou hij op de terugreis Geert Koefoed (een goede vriend van Jit) meenemen naar Suriname. (Dit alles was terloops meer als borreltafelpraat ter sprake gekomen tijdens ons verblijf in Nederland ter gelegenheid van de Jit Narain Cultuurprijs.) Het verbaasde me dat hij dit plannetje serieus genomen had en het vaste voornemen had om het ook uit te voeren. Ik probeerde zijn enthousiasme wat te temperen want het laatste waar ik aan dacht, was wel India. Het was bovendien ironisch dat India de laatste jaren steeds meer op zijn agenda kwam te staan, omdat hij de klakkeloze imitatie en het behoud van Indiase cultuuruitingen in zijn gedichten zo bestreed.

Waarom hij India verliet, dat kan ik begrijpen;
dat India hem nooit verliet, daar moet ik onder lijden.


Maar Jit leek met iets in het reine te willen komen. En zonder enige aanloop sprong hij opeens naar de olifant in de kamer: ‘En als ik niet uit de narcose ontwaak, slaap ik gewoon door. En hallóó, jouw vader heeft toch ook gewoon doorgeslapen?’

De darmoperatie vond in de morgen van woensdag 21 februari plaats. ‘Operatie goed verlopen’, kreeg ik geappt. ‘Bezoek om 18.00.’ En om 22.00: ‘Jit heeft ons verlaten.’
 
Zo kort na zijn overlijden is het natuurlijk absurd om enige pretentie te hebben om Jits bestaan, functioneren en invloed te schilderen. Ik wil hier echter wel – zo Jit dit niet gedaan heeft - enkele mensen buiten Jits familie- en Sarnámikring die zijn functioneren positief en blijvend beïnvloedden en over wie Jit zich herhaaldelijk bij mij uitgelaten heeft, noemen: Michiel van Kempen en Geert Koefoed. Beide namen zijn hier al eerder voorbijgekomen. Michiel zette tijdens zijn periode in Suriname als docent Nederlands de recensiepagina de Ware Tijd Literair op en hij was een van de eersten die Jit indringend en positief recenseerde. Geert Koefoed was ook docent Nederlands in Suriname en hij zou later enkele dichtbundels van Jit redigeren.
Jit was met beiden bevriend – en natuurlijk ook met zijn gezel in de literatuur, France Olivieira.

Ten slotte: Jit was gul.
Het aantal mensen dat donaties van hem ontving of gratis in een van zijn woningen mocht wonen, is bijna niet te tellen. Zijn gulheid was zo groot dat deze soms de graad van ‘al te goed is buurmans gek’, oversteeg. Hij werd dan ook vaak bestolen of opgelicht. Maar dat hoorde er volgens Jit allemaal bij: het was nu eenmaal de prijs van empathie.
Het leeuwendeel van de mensen – zij die te ‘Langadam’ en omgeving wonen – zal deze ter gedachtenis niet lezen. Voor de meesten was hij die gekke dokter die men bij tij en vooral ontij kon consulteren. En als hij vloekend op zo’n zondagmorgen naar beneden liep, hoorde men hem gelaten aan want men wist zéker dat hij hen zou helpen, zelfs al was het voor een vage buikpijn in hun enkel.

steeds opnieuw vermeed hij de Weg naar Zee
en toen ineens de wind stil viel,
de rivier ophield te stromen en de woorden
uit zijn gedachten schoten, is zijn lichaam
ver van de vuurplaats neergevallen


E.N.Ketwaru  

Advertenties

Sunday 05 May
Saturday 04 May
Friday 03 May