Column: Politieke Borrelpraat no. 699
30 Jan 2022, 21:24
foto


“Wat was voor jullie de grote aandachtstrekker van de afgelopen week, beste broeders?”
“Voor mij de uitspraak: ‘De financieel-economische crisis in Suriname is voorbij en er is sprake van een economische stabiliteit.”
“En voor mij de kop van een artikel: ‘Ik ben voor Suriname, maar ik kan er niet wonen.”
“Wat mijn aandacht trok, was de uitspraak vanuit de gehandicaptenzorg: ‘Voor mij is het oude jaar niet zalig geëindigd en het nieuwe jaar niet gelukkig begonnen.”
“Mijn aandacht werd getrokken door een recensie in de literaire pagina van dWT, getiteld: ‘Hope’, een jeugdboek.”
“Waarom trok deze boekbespreking uw aandacht, meester?”
“Omdat het geschreven is door een twaalfjarige jongedame.”
“Dat is inderdaad opvallend.”
“En het ging over een pas verschenen jeugdboek van een vijftienjarige jongeman.”
“Waw, een jongere die in de krant een boek van een andere jongere bespreekt! Geweldig man!”
”En: twee jonge mensen, van hier, die vanuit hier en over hier, met een kritische blik voor lezers hier schrijven.”
“Jonge mensen die nadenken en schrijven zijn de beste hoop voor een stabiele opwaardering van onze toekomst.”
“En hoe heet die jonge schrijver?”
“Ehm…, moeilijke naam,  D’angolandio, of zo. Dat vond dat meisje ook.”
“En hoe heet zij?”
“Ook een moeilijke naam, volgens mij Ashanasahaaya.”
“Zie daar een van de redenen om een vlot pseudoniem te gebruiken. Dat meisje: ‘Aya’ en die jongen: ‘D’ang’. Klarie, marketing, goede branding van je naam als merk.”
“En wat schreef Aya over dat boek van D’an?”
“Ze schrijft: ‘Ik heb het boek tot bladzijde 21 gelezen en verder hier en daar even, Ik vond de letters te klein en moest volhouden om het door te lezen.”
“Inderdaad, eerlijk gezegd. En nog meer?”
“Ze stelt: ‘Ook zijn er plaatjes in het boek, maar die zijn zwart-wit. Die zijn voor een kinderboek saai. Maar mijn oom zegt dat je het boek anders niet zou kunnen kopen, want kleur is heel duur.”
“Helder en duidelijk gesteld. Nog meer, dit wil ik wel horen in plaats van dat… dat… geouwe…”
“Ja, ja, is goed zo. Verder stelt ze dat er veel lange zinnen staan met veel informatie tegelijk die je moet onthouden, en dan geeft ze een goed voorbeeld daarvan uit het boek.”
“Een duidelijk teken dat het verhaal niet voldoende is geredigeerd. Maar al doende leert men. En verder?”
“Ze zegt dat er ook veel woorden zijn die ze in het woordenboek moest opzoeken.”
“Dat vind ik niet slecht; dat vergroot de woordenschat van de jeugdige lezers.”
“Ja, maar dat doe je liever bij de wat gevorderde lezers. Op het niveau van jeugdliteratuur moet je de lezertjes van het lezen leren houden met leuke, spannende, vlot leesbare verhalen waarin ze zichzelf en hun omgeving goed kunnen herkennen.”
“Verder schrijft Aya eerlijk dat ze niet van lezen houdt, ze gaat eerder op haar mobieltje games spelen en op Tiktok. Maar dan zegt ze nog iets ronduit. Recht voor zijn raap.”
“Laat horen, beste borrelbroeder.”
“Ze schrijft: ‘Op de lagere school heeft mijn juf ons nooit een verhaal laten schrijven. Misschien komt het door Corona dat onze juf daar geen tijd voor had. Ik weet het niet, hoor.”
“Heel goed verwoord. Begrijpelijk voor eenieder.”
“En dan schrijft ze een waarheid als een koe, nee, niet die ene die gestolen is en waar we zoooow een ophef over maken, omdat zoon van mama, de mondige politica, er onterecht bij betrokken lijkt, schijnt of blijkt te zijn…”
“Ja, ja, laat u dat dorpsgekeuvel en politiek gekronkel even terzijde, ik wil horen wat die jongedame verder schreef.”
 “Ze stelde dat het taalonderwijs oninteressant is.”
“Klopt, dat geldt zeker voor het mulo-niveau. Nog steeds is dat vaak net als in de koloniale tijd: vele kinderen worden tot uit het hoofd lerende papegaaien, dus napraters, geschoold en niet tot creatieve, kritische denkers.”
“U maakt me nieuwsgierig, meester. Wat stelt ze precies over ons taalonderwijs?”
“Bijna wil ik je zeggen: ‘mars, go lees’a artikel, jo gemakzuchtige, leesluie jongeling in ons midden.”
“Zal ik zeker doen, meester, maar toe nou, vertel me nu toch even wat ze schrijft.”
“Ze zegt héééééél terecht dat ze Nederlands maar een saai vak vindt; alleen maar werkwoorden vervoegen, voorzetsels invullen, vragen uit teksten beantwoorden. En weet je hoe ze die tekstvragen beantwoordt?”
“Nee.”
“Ze leest eerst de vraag en gaat dan het antwoord opzoeken in de tekst. En dat doen velen. Dan hoeven ze niet eerst de tekst helemaal door te lezen. ‘Dan ben ik snel klaar,’ zegt ze.”
“Jeetje, mina, dat zal zich later wreken, vooral als je verder gaat studeren.”
“En ze schrijft dat ze zinnen ontleden verschrikkelijk vindt en dat zelfs juf bruya wordt van die lange zinnen.”
“Da’s een goeie: een zwakke trainer veroorzaakt zwakke leerlingen en straks idem dito bestuurders en leiders.”  
“En is er meer van die jongedame?”
“Ja, een heel belangrijke constatering: ‘Onze school heeft een bieb, maar de boeken zijn zo saai. Ook zijn er niet veel boeken. De biebjuf is er ook bijna niet. Daarom is de bieb bijna altijd dicht. En bij mij op de mulo wordt er niet meer uit boeken voorgelezen door de leerkracht.’ En dan haalt ze stukjes uit dat boek Hope aan waarin de jonge schrijver zegt dat de juffen lui zijn en meer tories praten. Maar Aya vindt die jonge schrijver met die moeilijke naam wel pienter dat hij zo goed schrijft. ‘Hij moet echt schrijver worden. Misschien kan hij ook anderen helpen om schrijver te worden,’ zegt ze.”
“Waw, ik moet eerlijk zeggen dat ik echt versteld sta van deze kritische en eerlijke uitlatingen van Aya, zoals we deze jonge recensent hebben vernoemd. Dit geeft mij hoop.”  
“Ja, liever jonge kritische schrijvers en recensenten opkweken en hun geschriften lezen, dan de sprookjes aanhoren op Opoyari-etentjes.”
“Daar proost ik op, proost!”
“Maar meester, we zouden deze week het bezoek van Bolso-anti-nario toch belichten?”
“Weer te laat; bij ‘proost’ is de vergadering toch gesloten? Zo zei ik je de vorige week toch? Je vergeet snel, hoor.”
“Ha, ha, hij houdt zich zeker meer bezig met koeien- en geitendieven.”

Rappa
Advertenties

Friday 26 April
Thursday 25 April
Wednesday 24 April