Vonnis Wet Rij- en Voertuigenbelasting nader bekeken
02 Apr 2019, 15:07
foto


Onlangs heeft de kortgedingrechter vonnis gewezen in de door de stichting Centre for Public Affairs Suriname (hierna de stichting) tegen de Staat Suriname ingestelde vordering waarin de stichting eiste dat de 'rechtswerking' van de Wet Rij- en Voertuigenbelasting 2018 met ingang van 1 januari 2019 zou worden opgeschort totdat de gewone rechter een onherroepelijke beslissing zou hebben genomen.

De invoering van de wet heeft veel commotie veroorzaakt in de samenleving, niet alleen omdat de wet direct financiële gevolgen heeft voor vele burgers, maar meer nog omdat men van oordeel was/is dat het hier gaat om een dubbele belasting en om die reden de wet niet had moeten worden ingevoerd.

De stichting heeft gemeend de invoering c.q. toepassing van de wet langs gerechtelijke weg aan te vechten en wel middels het aanhangig maken van een procedure in kort geding bij de kantonrechter in het Eerste Kanton.
Hoewel er genoeg redenen aanwezig waren om de vordering al direct op formele gronden (tekortkomingen) af te wijzen heeft de kantonrechter zich toch nog de moeite getroost om inhoudelijk op de zaak in te gaan, kennelijk vanwege de grote maatschappelijke impact van de zaak en/of om duidelijk de plaats en werking van wettelijke bepalingen in ons Staatsbestel aan te geven.

De kantonrechter heeft in het vonnis op niet mis te verstane wijze uiteen gezet dat op grond van artikel 80 lid 1 van de Grondwet een wet die op de juiste wijze tot stand is gekomen, goedgekeurd is door het parlement, bekrachtigd is door de president en ook de juiste wijze is afgekondigd, dient te worden nageleefd.
Slechts in twee gevallen biedt de Grondwet de mogelijkheid om een wet niet van toepassing te verklaren namelijk :
a. indien de wet niet verenigbaar is met een ieder verbindende bepalingen van overeenkomsten (Verdragen), artikel 106 van de Grondwet
b. indien de rechter in een concreet aan hem voorgelegd geval van oordeel is dat toepassing van de wet in strijd is met de Grondrechten genoemd in hoofdstuk V van de Grondwet (artikel 137 van de Grondwet)

De kantonrechter overweegt in haar vonnis dat eiseres (de stichting) aan haar vordering niet ten grondslag heeft gelegd dat de Wet Rij- en Voertuigenbelasting niet verenigbaar is met een ieder verbindende bepaling van overeenkomsten. In plaats daarvan is gesteld dat de regering in strijd handelt met een ieder verbindende bepaling zoals is bepaald in artikel 1 lid 2 van het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten.
Om die reden kan “niet met succes een beroep worden gedaan op artikel 106 van de Grondwet“, aldus de kantonrechter.

De kantonrechter overweegt verder dat niet is gebleken dat de bepalingen van de Wet Rij– en Voertuigenbelasting in strijd zijn met de Grondrechten genoemd in hoofdstuk V van de Grondwet (artikel 137 Grondwet).
Op grond van beide overwegingen is de vordering van de stichting afgewezen.

Volledigheidshalve wordt vermeld dat in dezelfde zaak ook opschorting van de wijziging van de Wet op de Staatsschuld was gevorderd. Ook dit onderdeel van de eis is door de kantonrechter op dezelfde gronden (overwegingen) afgewezen.

Intussen heeft de stichting kenbaar gemaakt hoger beroep te zullen aantekenen tegen het vonnis van de kortgedingrechter. Zij roept belanghebbenden tevens op om de gewraakte Rij- en Voertuigenbelasting niet te betalen totdat in hoger beroep een beslissing is genomen. Dezelfde oproep was ook gedaan bij de behandeling in eerste aanleg.

Het ligt in de lijn der verwachtingen dat het vonnis van de kantonrechter ook in hoger beroep door het Hof van Justitie van Suriname zowel op formele,- als materiële gronden, al dan niet onder aanvulling en/of verbetering van de rechtsgronden, zal worden bevestigd, hetgeen inhoudt dat de vordering van de stichting zal worden afgewezen.

Naar mijn mening wordt ten onrechte bij het grote publiek de indruk gewekt dat de door de stichting aanhangig gemaakte rechtszaak enig kans van slagen heeft. Ook in hoger beroep zal de stichting met lege handen naar huis worden gestuurd. Zulks om de redenen hierboven vermeld.

Gelet op het bovenstaande is de oproep om de belasting niet te betalen volstrekt onverantwoord. Wetten dienen nageleefd te worden, of men het daarmee eens is of niet. Een rechtszaak zoals door de stichting ingediend schort de werking van de wet niet op. Degenen die toch gehoor geven aan de oproep om de belasting niet te betalen hangende het hoger beroep riskeren oplegging van door de wet vastgestelde sancties.

Tot slot zij opgemerkt dat rechters geen wetten maken, maar slechts toepassen. De rechter spreekt recht op basis van de wet. Indien men het met een wet niet eens is dan zal men degenen die de wet gemaakt hebben ter verantwoording moeten roepen. Aldus is de onderhavige kwestie primair een politiek maatschappelijk probleem en niet zozeer een juridisch probleem.

Mr. Willem Siwpersad
Advocaat
Advertenties

Tuesday 16 April
Monday 15 April
Sunday 14 April