Depositogarantiestelsel zorgt voor stabiliteit
08 Oct 2020, 03:54
foto


In het regeerakkoord wordt de regeertermijn van vijf jaar opgedeeld in drie fasen. Onderdeel van de stabilisatiefase, fase 2, zou ook de invoering van een Depositogarantiestelsel kunnen zijn. Binnen 2 jaar na inwerkingtreding van de Wet Toezicht Bank- en Kredietwezen 2011 had het depositogarantiestelsel namelijk moeten zijn ingevoerd. Dat is niet gebeurd.

Omdat een dergelijk stelsel vanwege complexiteit in de uitvoering achterwege is gebleven, zou de regering Santokhi/Brunswijk kunnen overwegen om gebruik te maken van een systematiek die wordt gehanteerd bij de heffing van een zogenaamde 'bankenbelasting', om het depositogarantiefonds op relatief eenvoudige wijze te 'voeden'. Het hebben van een depositogarantiefonds draagt bij aan het vertrouwen in het financieel stelsel. Het geeft zekerheid aan spaarders en helpt daarmee voorkomen dat mensen massaal geld bij hun bank gaan ophalen; een zogeheten 'bankrun'.

Een 'bankrun' of omvallen van een bank kan namelijk op elk moment gebeuren. Elf jaar geleden vond een 'bankrun' plaats bij de DSB bank in Nederland en recentelijk bij de Girobank op Curaçao. Door de coronacrisis zullen veel bedrijven in zwaar weer komen te verkeren en – dientengevolge- banken naar verwachting (aanzienlijke) verliezen op leningen moeten gaan incasseren. Een depositogarantiestelsel is juist in dergelijke economische omstandigheden primordiaal om het vertrouwen in de bancaire sector te waarborgen en weerbaarder te maken. Daarnaast zullen de banken in Suriname onderworpen worden aan een gelijkspeelveld. Thans is dat namelijk niet het geval. Overeenkomstig artikel 10 van de Postspaarbankwet is de Surinaamse Postspaarbank (SPSB) namelijk de enige bank, waar de toevertrouwde middelen door de Staat Suriname zijn gegarandeerd.  

Invoering depositogarantiestelsel verplicht
Op basis van artikel 44 van de Wet Toezicht Bank- en Kredietwezen 2011 is de Centrale Bank van Suriname (CBvS) zelfs verplicht een dergelijk stelsel van zekerheid mogelijk te maken. Daarin is opgenomen dat de CBvS overleg pleegt met de kredietinstellingen dan wel de betrokken representatieve organisatie over de invoering van een regeling omtrent garantie voor schuldvorderingen van rekeninghouders tot een bepaald maximumbedrag, tegen het risico dat een kredietinstelling haar verplichtingen met betrekking tot die schuldvorderingen niet kan nakomen. In de Memorie van Toelichting wordt hierover nog aangegeven dat een dergelijke regeling noodzakelijk is aangezien het faillissement van een kredietinstelling, ondanks het bedrijfseconomisch toezicht van de Centrale bank nooit kan worden uitgesloten.

Depositogarantiefonds

Er zijn verschillende manieren hoe een depositogarantiestelsel kan worden vormgegeven. Nederland had voorheen een depositogarantiestelsel gebaseerd op een achteraf gefinancierd omslagstelsel. Als een bank failleerde en het spaargeld moest worden gegarandeerd, dan werd dit achteraf door de andere banken gefinancierd. Nadien werd op basis van de EU-richtlijn inzake het depositogarantiestelsel elke lidstaat in Europa verplicht, om een nationaal depositogarantiefonds (DGF) te vormen ter dekking van het depositogarantiestelsel.

In dat verband is eind 2015 een Stichting Depositogarantiefonds opgericht voor de financiering van het Nederlandse depositogarantiestelsel (DGS). Het DGS beschermt tegoeden van de depositohouders bij banken met een Nederlandse bankvergunning. Sinds 2016 betalen de in Nederland gevestigde banken ieder kwartaal een bijdrage aan het DGF. Het is de bedoeling dat binnen 15 jaar 0,8 procent van de gegarandeerde deposito’s door het DGF is gedekt. Door deze kwartaalbijdragen wordt een ex ante fonds opgebouwd, waaruit uitkeringen kunnen worden betaald. De bijdrage van een bank hangt af van het bedrag aan gegarandeerde deposito’s en het risicoprofiel van de bank, mede in relatie tot het risicoprofiel van de andere banken die onder het DGS vallen. Deze vorm van (complexe) risicogewogen bijdragen, stoelt grotendeels op de systemen die Nederlandse banken de vorige decennia hebben ingevoerd ter implementering van het Basel II akkoord.
 
'Bankenbelasting'
De regering van Suriname zou kunnen overwegen om een depositogarantiefonds in te voeren dat op meer eenvoudige wijze dan hiervoor beschreven 'gevoed' wordt door de systematiek die gehanteerd wordt bij de heffing van een 'bankenbelasting'. Deze variant is bekend onder de naam financiële stabiliteitscontributie, een brede heffing op de totale uitstaande passiva van alle financiële instellingen, uitgezonderd de verzekerde spaar- en depositogelden en het eigen vermogen. In feite betreft het een systematiek om ongedekte schulden te beprijzen. Dit is veel eenvoudiger en voor Surinaamse banken beter uitvoerbaar dan een bijdrage gebaseerd op het bedrag gegarandeerde deposito’s en het risicoprofiel van de bank zoals uitvoering van het depositogarantiestelsel normaliter voorschrijft. Uiteraard zou een dergelijk fonds in afstemming met de bancaire sector in Suriname moeten worden ingevoerd.

De auteur benadrukt dat deze- mogelijk toekomstige- 'bankenbijdrage' niet gezien kan worden als een verzekeringspremie die kan worden gebruikt voor investerings- en beleggingsdoeleinden of anderszins voor 'moeilijke tijden'; het depositogarantiefonds zou daarom beheerd moeten worden door een onafhankelijke stichting met als enige doel het (veilig) in standhouden van het fonds. Naar analogie van het Nederlands model mag het fonds nooit risico lopen en aldus naast de bestaande kasreserveregeling als complementair werkende instrumenten worden gehanteerd om een eventuele bancaire deconfiture te dekken.

mr.drs. Ashvin G. Gonesh
De auteur is (financieel) jurist en bedrijfskundige te Rotterdam


Advertenties

Thursday 28 March
Wednesday 27 March
Tuesday 26 March