Het Ontwikkelingssamenwerkingsverdrag
29 Jan 2020, 10:27
foto


Hier een summier excerpt van het ontwikkelingssamenwerkingsverdrag tussen Nederland en Suriname. Op 25 november 1975 werd Suriname een zelfstandig republiek. Die dag tekenden de Nederlandse premier Joop den Uyl en zijn Surinaamse ambtgenoot Henck Arron tevens de "Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Suriname betreffende Ontwikkelingssamenwerking".Vanuit de optiek van gelijkwaardigheid kwamen de landen overeen elkaars economieën aan te vullen en te stimuleren met als speerpunt de economische groei van Suriname, waardoor het welvaartsverschil zou verminderen. 

Suriname zou zoveel mogelijk gebruik maken van Nederlandse kapitaalgoederen en diensten. Nederland op zijn beurt zou zich inspannen voor de bevordering van de afzet van Surinaamse goederen en producten op de Europese markt. Suriname zou jaarlijks op basis van het MOP een plan opstellen, met daarin voorstellen voor de projecten en programma's die Nederland zou financieren. Het verdrag bevatte tevens de intentie van Nederland om na afloop van de samenwerkingstermijn hulp te blijven verlenen.

Mobilisatie van het Eigene
De Surinaamse sectie van de commissie Bos-Rijsdijk voegde op initiatief van het commissielid Frank Essed de bijlage 'De mobilisatie van het Eigene'aan het MOP toe. De bijlage was een pleidooi voor het 'eigen stempel', waaronder moest worden verstaan dat Surinamers zelf en hun natuurlijke hulpbronnen. De ontwikkeling van het land zou gebaseerd zijn op 'zelfvertrouwen', hetgeen inhield dat Suriname bij het bepalen van het eigen beleid, niet gehinderd diende te worden door van buitenaf opgedrongen concepties. De sectoren bosbouw, veeteelt en visserij zouden zorgen voor import vervangende klein productie, gericht op de binnenlandse markt. De kleine productie mocht dan wel voor een betere inkomensverdeling zorgen en stabiliserend van aard zijn, maar, zo stelde de bijlage, het zou de grote productie zijn die vanwege haar stuwende karakter de economische groei zou dragen, nagenoeg geheel geënt op de natuurlijke hulpbronnen en primair gericht op de export. 

Verdragsmiddelen
De door Nederland beschikbaar gestelde verdragsmiddelen waren het resultaat van pittige onderhandeling. Het vastgestelde bedrag van NLG 3.5 miljard mocht dan fors minder zijn dan de aanvankelijk door Suriname geëiste NLG 10 miljard, maar het was ook aanmerkelijk meer dan het aanvankelijk Nederlandse 'bod' van NLG 1 miljard. De verdragsmiddelen bestonden uit drie componenten namelijk: een basisbedrag van NLG 2.7 miljard aan schenkingen voor de financiering van projecten en programma's over een periode van tien tot vijftien jaar; een garantiefonds van NLG 500 miljoen voor de ondersteuning van de kredietwaardigheid van Suriname bij het aangaan leningen op de internationale kapitaalmarkt. Als derde component een zogenoemd pariteitsfonds van NLG 300 miljoen, Suriname kon gebruiken indien een gelijk bedrag aan eigen middelen zou worden ingezet. Met de pariteitsmiddelen en de eigen Surinaamse inbreng konden projecten en activiteiten tot meer dan NLG 600 miljoen gefinancierd worden. Voorts schold Nederland Suriname een schuld van ruin NLG 517 miljoen kwijt. Aan deze evidente informatie is er weinig of niets toe te voegen. 

Bert Eersteling 
Bron: Nederland en Suriname Ontwikkelingssamenwerking van 1975 - 1996
Publicatie ministerie van Buitenlandse zaken
Advertenties

Friday 19 April
Thursday 18 April
Wednesday 17 April
Tuesday 16 April