Brief premier Rutte uitspraak staatsimmuniteit Suriname
03 Jan 2020, 14:01
foto
Ashvin Gonesh


 (Aangeboden aan de minister-president van Nederland)

Excellentie, Geachte heer Rutte,

Het Nederlandse Openbaar Ministerie (OM) heeft met de inbeslagneming van een geldzending in april 2018 getracht het Surinaamse bankwezen te reguleren. Het meervoudige rechtscollege van de Raadkamer van de Rechtbank Noord-Holland heeft op 24 december 2019 een belangwekkende uitspraak gedaan dat het OM in strijd met internationaal recht beslag heeft gelegd onder een andere staat, namelijk Suriname.

Justitie in Nederland wilde zeker weten dat de banken en cambio’s in Suriname voldoende hebben gedaan om witwassen te voorkomen. Door zich als “crime fighter” op te stellen, verzaakte het OM zijn primaire, magistratelijke opdracht die ligt in het kritisch bewaken van de Nederlandse rechtsorde. Het handelen van het OM kreeg eerder de schijn van “dealmaker” die banken in Suriname onder druk zet om geld af te staan. De ambtelijke weerstand tegen de erkenning van de soevereiniteit van de Republiek Suriname is de belangrijkste beweegreden voor het OM - een orgaan van de Nederlandse Staat- om eventueel cassatieberoep in te stellen. Verwachtbaar, want het karakter van de relatie met de ex-kolonie is met de invulling daarvan door Nederland in de loop der jaren een soort “status aparte” geworden, die met de niet-erkenning van Suriname als onafhankelijke staat in de praktijk van die bilaterale verhouding, een onhoudbare “rechtsfiguur” is gebleken. De zaak van de in beslag genomen geldzending is daar een exemplarisch voorbeeld van.
 
Erkennen - en dus het respecteren van de uitspraak door het OM - zou Nederland voorts de gelegenheid ontnemen om langs deze weg de persoon van de president van Suriname te bemoeilijken; een door het Nederlands politiek-ambtelijk staatsapparaat zelf tot staatsvijand verheven personage, die als doorn in het oog zit van de gedroomde succesvolle dekolonisatie (en onafhankelijkheid) van Suriname die enkelen beoogden aan de vooravond van 25 november 1975. Het financieel laten vastlopen van de Surinaamse regering door het niet vrijgeven van de in beslag genomen gelden - ook al is het over de hoofden van alle Surinamers - zou Nederland niet onwelgevallig uitkomen. Immers, de geschiedenis van de relatie Suriname-Nederland plaatst een morele druk op de Nederlandse overheid en politici om rekenschap te moeten afleggen aan het Surinaamse volk in beide landen en heeft met dat uitgangspunt een zwart soort bilaterale relatie tot gevolg, die eerst moet worden “witgewassen”. Met het ophangen van de lange historische relatie met Suriname aan slechts één persoon - Desiré Delano Bouterse - maakt Nederland dankbaar gebruik van deze korte geschiedkundige “witwasroute”.  

Hoewel dit langs Nederlandse zijde altijd met klem tegengesproken wordt, moet deze motivatie ernstig genomen worden als psychologische achtergrond van het buitenlands beleid van Nederland richting Suriname. Aan deze situatie is vandaag structureel nog niets veranderd. Alle met hoge verwachtingen en hoop overladen afspraken met het OM van de afgelopen twintig maanden mislukten door de onverzettelijkheid van het Nederlandse staatsapparaat die de bezette gelden van Suriname niet wilden opgeven. Bovendien weigerde Den Haag tot nu toe om met de Surinaamse regering over een oplossing te spreken. Suriname blijft feitelijk in de ogen van Nederland een ruimte ontstoken van internationaal recht, waar de permanente dreiging van willekeurig handelen door Nederland blijft heersen. 

Met deze context in het achterhoofd mag de uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland - hoe juridisch gezaghebbend ook -, niet voor al te veel optimisme zorgen. Nederland kan met het in cassatie gaan opnieuw de erkenning van de soevereiniteit van Suriname traineren en - met diezelfde tunnelvisie - het volk van Suriname in onzekerheid laten en “straffen” voor het tweemaal langs democratische weg verkiezen van het huidig staatshoofd. Waarbij men zich er ook van bewust moet zijn dat een dergelijke beslissing in de eerste plaats politiek zou zijn. Het gevaar dat zich daarbij aandient is echter hoe afwijzing door het OM van de immuniteit waarop Suriname zich beroept, zal uitwerken op de tot nog toe vreedzame relatie tussen de beide landen. Ze zou alleszins in haar onwetendheid een situatie van onomkeerbare agressie bewerkstelligen. Aangezien de bezetting van gelden door het OM volgens internationaal recht beschouwd kan worden als een schending van de Staat Suriname, kan het tot gevolg hebben dat de ongewijzigde handhaving van het beslag en instandhouding van een situatie waarin verdachtmakingen de leidraad zijn, een ernstige bedreiging voor de prille democratie in Suriname gaan vormen. 

Suriname heeft met het vonnissen van de persoon van zijn eigen zittend staatshoofd (-in onderhavige publicatie de inhoudelijke merites van deze veroordeling buiten beschouwing laten), in ieder geval als geen ander land in de wereld denkbaar, blijk gegeven van een volwassen rechtsstaat waarop de internationale gemeenschap - dus ook Nederland - mag vertrouwen. De kwalificatie van de Nederlandse minister van Buitenlandse Zaken anderhalf jaar geleden dat het gaat om een “failed state” is helaas typerend voor bestaande miskenning van de morele moed van Suriname om zichzelf ondanks alle moeilijke omstandigheden rechtstatelijk te behelpen. In mei aanstaande - na 45 jaren staatkundige onafhankelijkheid - zijn er in Suriname verkiezingen. Gezien de historische banden die hen verenigen, lijkt met dat vooruitzicht harmonisatie van de wederzijdse betrekkingen tussen beide landen op diplomatieke wijze de voorkeur te genieten, boven voortzetting van een strijd tussen recht (Suriname) en macht (Nederland). Daarvoor zijn in dit stadium dejuridiseren en internationale moraal benodigd. Met dat besef zou een cassatieberoep door het OM tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland niet meer zijn dan boter aan de galg gesmeerd. 

Het is geenszins mijn bedoeling om Nederland, minister-president, de les te lezen maar hoop dat mijn brief u kan bezielen wijsheid te betrachten en de historische band van Suriname met het oude moederland recht te doen. Ik vrees anders bij te lichtvaardig omgaan met deze zaak een herhaling van de recente geschiedenis. Daarom schrijf ik u deze open brief.

Was getekend, 
Ashvin G. Gonesh 

De auteur schrijft uitdrukkelijk op persoonlijke titel. Hij heeft een achtergrond in bedrijfskunde en financieel recht (Erasmus Universiteit Rotterdam), is co-auteur van het boek ‘Grondlijnen voor een nieuwe financiële ethiek’ en auteur van Public Diplomacy: Improving Practice, uitgegeven door Clingendael - the Netherlands Institute of International Relations. 

Advertenties

Tuesday 16 April
Monday 15 April
Sunday 14 April