De Surinaamse Buitenlandse Dienst
25 Nov 2018, 02:38
foto
In 1975 is een begin gemaakt met de opzet van een professionele Buitenlandse Dienst door de toenmalige premier Henck Arron. (Archieffoto)


Het lijkt alsof in Suriname onze politici de goede zaken en verdiensten van hun voorgangers opzettelijk verzwijgen. Er is een soort collectieve historische amnesia waar te nemen bij de politieke mannen en vrouwen in het land, die ook aangeduid zou kunnen worden als een vervalsing van onze geschiedenis.

Neem nou de recent aangenomen wet 'vaststelling van regels voor de Buitenlandse Dienst van het ministerie van Buitenlandse Zaken'. Deze wet wekt de indruk alsof pas nu – dus in november 2018 - Suriname een professionele buitenlandse/diplomatieke dienst zal krijgen. Dus 43 jaar na onze onafhankelijkheid lijken onze politici nu te beseffen dat de Surinaamse Buitenlandse Dienst moet worden geprofessionaliseerd. Het is des te meer een openbaring als men weet dat reeds bij het Congres van Wenen in 1815 - dus 203 jaar geleden - de diplomatie als een eigen, specifiek beroep is erkend.

Het begin
Het zou onze minister van Buitenlandse Zaken hebben gesierd als zij de Surinaamse gemeenschap eerlijk had verteld dat de in 1975 onafhankelijk geworden Republiek Suriname een serieus begin had gemaakt met de opzet van een professionele buitenlandse dienst. Er bestond in 1975 geen separaat ministerie van Buitenlandse Zaken, maar een directoraat als onderdeel van het ministerie van Algemene Zaken.

Bij de voorbereidingen van de onafhankelijkheid hadden deskundigen premier tevens minister Buitenlandse Zaken Henck Arron met nadruk erop gewezen dat “de werving van ambtenaren voor de diplomatieke dienst met grote zorgvuldigheid en op basis van objectieve criteria diende te geschieden, zulks omdat ambtenaren van de buitenlandse dienst het visitekaartje van een land zijn”.
Dat Arron deze adviezen ter harte had genomen blijkt uit de volgende stappen die hij nam; kandidaten voor de Buitenlandse Dienst werden middels advertenties opgeroepen zich aan te melden en dienden daarbij te overleggen: een bewijs van afgeronde universitaire opleiding; een recente gezondheidsverklaring en een bewijs van goed gedrag, niet alleen van de kandidaat zelf, maar ook van personen tot wie hij/zij verwant stonden tot in de eerste graad.

De kandidaten van wie de bescheiden in orde waren bevonden, werden dan onderworpen aan een schriftelijk examen dat was toegespitst op de kennis van vreemde talen. Degenen die deze test hadden gehaald, moesten vervolgens een uitgebreide medische keuring ondergaan. Hierna volgde het mondelinge gedeelte van het examen dat werd afgenomen door een examencommissie, die moest bepalen wie geslaagd waren voor toelating tot de opleiding voor een functie in de diplomatieke dienst. De examencommissie stond onder leiding van de toenmalige president van het Hof: Mr. O.E. van der Geld. De overige leden van commissie waren: procureur generaal, Mr. M.G. de Miranda; rechter Mr.Dr. L.Th. Waaldijk en Mr. H.A.F. Heidweiller, oud-directeur van het in 1961 in Paramaribo opgerichte Bureau Buitenlandse Betrekkingen.

Een bericht uit die tijd wijst er op “dat het moeilijk voorstelbaar is een commissie van een andere samenstelling te vormen die grotere, of zelfs vergelijkbare waarborgen zou bieden voor de selectie van ambtenaren voor de Buitenlandse Dienst, uitsluitend op basis van objectieve normen”
Premier Arron had met de samenstelling van zulk een commissie een duidelijk signaal aan politiek Suriname gegeven in die zin dat “men niet licht de leden zou durven benaderen met onbehoorlijke verzoeken, en zo men dit toch zou wagen, zou die er immuun tegen zijn”.

Zo verkreeg de jonge Republiek Suriname de eerste, goed gewogen en gescreende groep van 16 personen, die gedurende enkele maanden in Den Haag een theoretische en praktische vorming kregen alvorens zij in diverse diplomatieke rangen op de nieuw opgezette buitenposten werden geplaatst. Arron had bij de plaatsing van de diplomaten op de ambassades ook rekening gehouden met een evenwichtige verdeling van de rangen om te voorkomen dat op de ambassades geen opeenhoping was van alleen personen met hoge diplomatieke functies.

Bij de benoeming en plaatsing van onze diplomaten in 1975 is gewerkt met een Reglement Dienst Buitenlandse Zaken; in 1993/1994 was een nieuw reglement opgesteld, dat uit 79 artikelen bestond en 22 circulaires. Bij de detachering van onze diplomaten bleef het ministerie grotendeels werken met een mix van het 1975 en 1993/1994 reglement.

Wie de geschiedenis van ons ministerie van Buitenlandse Zaken heeft bestudeerd, kan niet anders concluderen dan dat de Republiek Suriname in 1975 een serieus begin heeft gemaakt voor een professionele diplomatieke dienst. “Gaandeweg mochten wij echter een aanwervingspraktijk ervaren, die erop neerkwam dat personen die zonder één dag op het ministerie te hebben rondgelopen, laat staan gewerkt en derhalve gespeend zijn van enige kennis en ervaring op het gebied van het diplomatieke werk, naar een buitenlandse post worden gedetacheerd in de hoogste diplomatieke functie”.

Jammer dat onze minister van Buitenlandse Zaken geen woord hierover heeft gerept en heel treurig is ook dat onze Assembleeleden zonder enig weerwoord hebben aangenomen wat de minister aan hen heeft voorgehouden. Het is immoreel om het goede wat jouw voorgangers hebben gedaan te verzwijgen!

Van de Surinaamse diplomaten die in de periode 1975-2010 op onze ambassades zijn gedetacheerd kan in het algemeen niet gezegd worden dat zij de goede naam en eer van de Republiek Suriname in diskrediet hebben gebracht. Helaas hebben zich na 2010 wel enkele calamiteiten voorgedaan zoals meppende ambassadeurs, ook pleegde Suriname internationaal en bilateraal woordbreuk en is ons land in opspraak geraakt door processen die lokale krachten tegen ons land hebben aangespannen vanwege machtsmisbruik door onze chefs de poste.

Rudie Alihusain
Advertenties