Rechtsstatelijk handelen!
02 Sep 2018, 00:55
foto


Naar aanleiding van een indringend beroep van de douaneambtenaar, tevens gewezen diensthoofd, dhr. Iwan Wekker om toch uitgebreid zijn ontheffingscase te behandelen, voel ik mij verplicht dieper op de materie in te gaan. Ik had met mijn
artikel niet de intentie om machthebbers of rechters en advocaten de les te lezen, maar om de problematiek van het rechtsstatelijk denken in Suriname, aan de kaak te stellen. Omdat ik daarin vrij ben en proactief wil zijn hoeft niemand het met mij eens te zijn.

Hoewel in mijn artikel 'Rechtsstatelijk denken' de kwestie van de heer I.F. Wekker douane ambtenaar zijdelings is besproken, besef ik dat hij als belanghebbende geïnteresseerd is in de stellingname met betrekking tot zijn case. De mogelijkheid die de Personeelswet biedt in artikel 23 lid 5 om landsdienaren te kunnen ontheffen, kan als een kankergezwel worden gekwalificeerd voor de ambtenarij. De benadeelde kan zich niet, zoals bij plichtsverzuim, verweren en indien de bepaling formeel correct wordt toegepast kon de rechter tot dan ook niet corrigeren. Het ligt niet aan de bepaling in de wet maar aan de politiek die misbruik maakt van de bedoeling van de wetgever.

Daarom is het betreurenswaardig te moeten vaststellen dat de kern van het probleem binnen het rechtsstatelijk denken is, dat de autoriteiten misbruik (kunnen) maken van een wetsbepaling. De noodkreet van de heer Wekker kan daarmee te maken hebben. Artikel 23 lid 5 van de Personeelswet luidt als volgt: “Het bevoegde gezag kan, indien het belang van de dienst zulks vordert, een landsdienaar van zijn functie -met inbegrip van nevenfuncties- ontheffen, zonder hem gelijktijdig in een andere functie te benoemen”.

Het Hof van Justitie, als ambtenarengerecht, bewandelt als vaste jurisprudentie de weg dat de discretionaire bevoegdheid van de overheid (als werkgever) is om te bepalen, wat het belang van de dienst vordert, zolang betrokkene geen financiële schade hierdoor ondervindt, waardoor de rechter het verzoek om eer herstel niet toestaat als er geen vormfouten te constateren zijn in zo een resolutie of beschikking.

De voorwaarde is dus dat de ontheffing in het belang van de dienst moet zijn en omdat dat belang wordt overgelaten aan de werkgever, wordt vaak oneigenlijk gebruik van de bepaling gemaakt. Het kan best dat aan de ontheven douaneambtenaar Wekker onrecht wordt aangedaan. Trouwens dit is ook onderdeel geweest van de ambtelijke loopbaan van ondergetekende.

Niet alle ambtenaren willen genoegen nemen met alleen de financiële zijde van hun rechtspositie, maar willen ook daadwerkelijk recht op arbeid, vandaar dat het tot een grondrecht behoort om te werken. Derhalve in het kader van het Rechtsstatelijk denken en voortschrijdend inzicht bestaat er een causaal verband tussen artikel 23 lid 5 van de Personeelswet met hoofdstuk VI in het bijzonder artikel 26 lid 2 van onze Grondwet, luidende “De plicht om te werken is onlosmakelijk verbonden aan het recht op werk”.

Naar dezerzijdse mening kan de rechter wel op grond van Hoofdstuk V van de Grondwet, met name artikel 15, luidende “Niemand kan worden gedwongen dwangarbeid of verplichte arbeid te verrichten, a contrario beredeneerd bepalen, dat niemand tegen zijn wil kan worden onthouden van arbeid. Immers die bevoegdheid heeft een rechter bij het zoeken naar recht.
De toenmalige wetgever heeft ook niet anders gewild, omdat uitdrukkelijk in de wet is bepaald, dat betrokkene in een andere gelijkwaardige functie moet worden benoemd, alleen hoeft dat niet gelijktijdig.

Krachtens artikel 137 van de Grondwet heeft de rechter ook de bevoegdheid, om in een concreet geval de toepassing van een wetsbepaling (in dit geval art. 23 lid 5 van de PW) die in strijd is met één of meer van de in Hoofdstuk V genoemde grondrechten, voor dat geval ongeoorloofd te verklaren.

Als onderdirecteur personeelsbeleid heb ik in 1991 een korte nota omtrent Hoofdstuk VI van de nieuwe Grondwet van 1987 geschreven en onder de aandacht gebracht van de regering met name de vice- president Ajodhia. Ik heb begrepen dat het toen door een minister van de N.P.S. die heel langzaam sprak, is afgedaan met de oppervlakkige opmerking “Di a man yepi puru unu sma, dan now unu no mag puru moro”? Daarmee was de kous af.

Waarom ik toen in 1993 bij mijn ontheffing, om te voorkomen dat ik als wnd. directeur van rechtswege definitief directeur werd, van het ministerie van Binnenlandse Zaken, geen gebruik heb gemaakt van deze Grondwetsbepaling is omdat er wel formele vormfouten kleefden aan mijn ontheffingsresolutie. Ik had derhalve een sterke case.

Genoeg reden voor mij, om het ambtenarengerecht te addiëren. Helaas werd het een proces van intriges, manipulatie en persoonlijk belang. Een president van het Hof die het moment aangrijpt om met de politiek, zijn persoonlijk verlangen te realiseren door gebruikmaking van deze penibele situatie.
Als het niet ging om de rechterlijke macht, zou je wedden dat er hier koehandel werd gedreven met het proces. De man zou op 15 december 1993 de pensioengerechtigde leeftijd van 65 jaar bereiken. De wens was om in dat jaar nog de wet te wijzigen naar 70 jaar, zodat de man kon aanblijven. Mijn proces is ergens in de maand april begonnen.

De case was zo sterk, maar tegelijkertijd zo principieel voor de politiek dat men alles er voor over had. Het verhaal ken ik in details maar zal i.v.m. de tijd u dat onthouden. Wat ik u niet ga onthouden is het bewijs.
Omdat de belangen van anderen in het spel kwamen is een spanningsveld ontstaan tussen de N.P.S en de V.H.P. met name rechter mr. Gangaram Panday zou de gebeten hond worden. Vandaar dat er vertraging in het spel kwam en de man bij het Hof zat op hete kolen. Anderen hebben in De Nationale Assemblee geroepen “over my dead body” .

Tussen de twee politieke leiders is overleg geweest en het lid in De Nationale Assemblee dat voorzitter was van de commissie van Justitie werd vervangen. Een lid van de N.P.S. die geen jurist is heeft het karretje verder getrokken. Telefonisch werd vanuit het Hof regelmatig bij het nieuwe commissielid geïnformeerd naar de stand van zaken. Afhankelijk daarvan werd de datum bepaald voor de uitspraak. Daarom moest tot twee keren toe uitstel worden gevraagd, omdat het lid geïrriteerd raakte door steeds naar de telefoon te moeten. Zelfs op 15 december 1993 was er nog geen uitsluitsel.

Omdat de case zo sterk was, hadden zij er geen geloof in dat het die oude vos zou lukken om het recht de grond in te boren. Pas nadat hij omstreeks 22 december 1993 met een kerstnotitie in de hand, de mededeling kwam doen dat de vordering is afgewezen, is in het nieuwe jaar waarin hij met ontslag moest op 1 januari 1994 in de maand februari met 29 stemmen voor en 6 tegen, het wetsontwerp goedgekeurd in DNA en op 18 maart 1994 bekrachtigd, waardoor de president van het Hof vanaf januari tot en met 18 maart 1994 illegaal in functie was. Derhalve waren alle rechtshandelingen zonder gevolgen. Op een smerige manier heeft men dit bij S.B. 1994 no 17, dat terugwerkte tot 1 december 1993, voor hem rechtgetrokken.

Het proces betrof het vaststellen van het ambtelijke dienstjaar ingevolge artikel 22 lid 5 van de Personeelswet zijnde 12 x 30 dgn = 360 dgn gelijk aan een dienstjaar. Het ambtelijke dienstjaar is niet gelijk aan een kalenderjaar van 364 of 365 dagen. Daarmee heeft men geblunderd waardoor onomstotelijk kwam vast te staan dat toen de resolutie werd ontvangen, ik langer dan 48 uren definitief van rechtswege tot directeur was benoemd, vandaar dat het Hof althans de president van het Hof niet in staat was het vonnis te formuleren. Hij greep toen schaamteloos naar niet ter zake jurisprudentie. Het vonnis heb ik tot vandaag niet gezien.

Dat de ambtenaar Wekker zich bedrogen voelt met de uitspraak van de rechter in kort geding, kan ik mij alleszins voorstellen. Ook ik voel me dubbel genaaid.
Maar met de nieuwe inzichten zou uw case binnen het rechtsstatelijk handelen in her- beschouwing kunnen worden genomen. Overigens kan ik mij volledig terugvinden in uw spreuk “onrecht zal nooit zegevieren.”

Eugène van der San
( Bestuurskundige)
Advertenties

Thursday 28 March
Wednesday 27 March
Tuesday 26 March