Is vergunningsplicht in strijd met grondwettelijk protestrecht?
20 Apr 2017, 16:36
foto


(Aangeboden)

Suriname is op 18 april 2017 opgeschrikt door het hardhandig optreden van de politie die enkele burgers tijdens een vreedzaam protest, met geweld heeft gearresteerd. Naar aanleiding hiervan is besloten om de demonstraties met de meeste voortvarendheid voort te zetten en is het volk opgeroepen om op 25 april 2017 massaal te protesteren, waarbij men voornemens is Suriname plat te leggen. Een van de redenen voor het optreden van de politie was het ontbreken van een protestvergunning, zoals neergelegd in artikel 49 Politiestrafwet. Het is nog niet publiekelijk bekend of een vergunning voor de protestactie van 25 april 2017 überhaupt zal worden aangevraagd en zal worden verleend. Desondanks is het gelet op het vooruitzicht op de opkomende protesten van belang, om reeds nu na te gaan wat de kracht en de inhoud van deze vergunningsplicht is. Dit artikel buigt zich daarom over de vraag:
Is de vergunningsplicht in strijd met het grondwettelijk protestrecht?

Het recht van demonstratie is opgenomen in artikel 21 Grondwet. Dit artikel schrijft voor dat:
1. het recht van vreedzame betoging wordt erkend;
2. de uitoefening van dit recht kan in het belang der openbare orde, veiligheid, gezondheid en goede zeden bij wet aan regel en beperking worden onderworpen.


Het recht van betoging betekent met andere woorden het recht van demonstratie, collectief protest en/of manifestatie. De beperking op dit recht zoals artikel 21 Grondwet aangeeft, is verder uitgewerkt in artikel 49 Politiestrafwet. Hierin is bepaald dat protesten en demonstraties verboden zijn, tenzij men over een vergunning hiertoe beschikt. Wanneer beide wetten naast elkaar worden gelegd, is het de vraag of het wel gerechtvaardigd is dat enerzijds het protestrecht in de Grondwet wordt erkend en onder bijzondere omstandigheden kan worden beperkt, terwijl anderzijds de Staat voor een protest toestemming moet verlenen, op straffe van een verbod hiervan. Immers is het aannemelijk dat de Staat, tegen wie de protestacties overwegend gericht zijn, niet altijd geluimd zal zijn om de toestemming hiervoor te verlenen en zou het al of geen doorgang vinden van zo een protest aldus volledig afhankelijk zijn van de Staat.

Uit artikel 21 Grondwet blijkt dat de enige voorwaarde waaronder het recht op protest door andere wetten kan worden beperkt is, indien die regelingen de beperking in het belang van de openbare orde en veiligheid opleggen. Echter komt artikel 49 Politiestrafwet neer op een verbod op demonstratie, als men niet over een vergunning beschikt. De manier waarop dit artikel is geformuleerd geeft geen inzicht in welk kader of belang de toestemming moet worden verleend. Het betreft slechts een kaal en louter demonstratieverbod als niet aan de vergunningsplicht is voldaan.

De expliciete erkenning van dit grondwettelijk recht valt niet te rijmen met een kaal en louter verbod op demonstratie, als geen gevolg aan de vergunningsplicht wordt gegeven. Immers dient elke beperking op het demonstratierecht conform de Grondwet voorgeschreven te worden in het kader en het belang van de handhaving van de openbare orde. Het radicaal verbod op demonstratie als de vergunningsplicht niet in acht is genomen, is niet proportioneel met het recht op demonstratie dat in de Grondwet verankerd is. Dit is ook bepaald in de internationale rechtsspraak (met name het Europees Hof). Bij het Europees Hof kan voor de rechtsspraak aansluiting worden gezocht, daar het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), overeenstemt met het Amerikaans Verdrag voor de Rechten van de Mens (AVRM), waar Suriname partij bij is. Het Hof heeft beslist dat het Staten is toegestaan om toestemming (een vergunning) van haar burgers te verlangen om te protesteren, onder de voorwaarde dat deze toestemming uitsluitend ten doel moet hebben om de autoriteiten de gelegenheid te geven om vreedzame protesten te garanderen. Een enkel demonstratieverbod opleggen, als men niet over de vergunning beschikt, maakt daarom een inbreuk op het recht van vrije meningsuiting dat in het EVRM –voor Suriname het AVRM- is verankerd. Volgens het Hof brengt dit met zich mee dat er alleen een demonstratie verbod van kracht kan zijn onder de omstandigheid dat er ernstige en gerechtvaardigde vrees bestaat dat zelfs met inzet van de politie en extra bijstand de orde niet gehandhaafd zal kunnen worden. Dit moet door de Staat middels onweerlegbare feiten bewezen worden dat ‘’beyond a reasonable doubt’’ orde handhaving niet mogelijk zal zijn.

Overeenkomstig de internationale verdragen en de Grondwet is het enkel ontbreken van een vergunning dus geen grond om demonstraties te verbieden, zoals dat in artikel 49 Politiestrafwet is bepaald en absoluut geen vrijbrief voor de politie om hardhandig op te treden. Op basis hiervan moet geconcludeerd worden dat artikel 49 Politiestrafwet en artikel 21 Grondwet in strijd zijn met elkaar, dan wel niet in hetzelfde kader geformuleerd zijn.
De vraag is dan wat er ingeval van strijdigheid tussen twee wetten gebeurt; althans dient te gebeuren.

Dat wetten met elkaar kunnen conflicteren is niet iets vreemds en komt ook in veel landen voor. Dit, vanwege het simpele feit dat er legio aan wetten en regelingen zijn en daarnaast het recht dynamisch is waardoor wetten in alle rechtsgebieden worden aangevuld, gewijzigd, ingetrokken etc. Om deze reden is er een algemeen beginsel dat aangeeft hoe met conflicterende wetten moet worden omgegaan en dat is de regel van voorrang van wetgeving. Dit houdt ten eerste in dat wanneer wetten tegenstrijdig met elkaar zijn, de wet in hogere hiërarchie, dan wel van hogere rangorde, prevaleert boven de wet in lagere hiërarchie (deze regel staat bekend als lex superior derogat legi inferiori). De Grondwet is een hiërarchisch hogere wet, dan de Politiestrafwet en gaat de grondwettelijke bepaling daarom boven de Politiestrafwet. Ten tweede gaat in geval van een bestaand conflict tussen wetten binnen hetzelfde rechtsgebied/onderwerp, de nieuwe wet voor, boven de oudere (deze regel staat bekend als lex posterior derogat lex priori). De Politiestrafwet is van 1915, terwijl de Grondwet laatstelijk in 1987 in werking is getreden, waardoor de Grondwet ook zal prevaleren. Dat de Politiestrafwet niet volledig aansluit op de Grondwet is daarom ook niet vreemd, nu het langer dan een eeuw geleden is ingevoerd.

Het zal door de rechter vastgesteld moeten worden of in dit geval de Grondwet daadwerkelijk prevaleert boven de Politiestrafwet. De rechter is echter op grond van artikel 12 Wet Algemene Bepalingen niet bevoegd wetten aan de Grondwet te toetsten, omdat wetten onschendbaar zijn. Op deze regel bestaan uitzonderingen, waarbij de rechter een wet buiten toepassing kan verklaren, indien het in strijd is met een verdragsbepaling die naar de inhoud een ieder verbindt (artikel 106 Grondwet). Zowel het AVRM als het verdrag inzake Burger en Politieke rechten (BUPO), bepalen in de kern hetzelfde als onze Grondwet. Deze verdragen geven in respectievelijk artikel 13 en 19 aan, dat een ieder het recht van vrije meningsuiting heeft, hetgeen impliceert dat een ieder vrij moet zijn om zijn mening, gedachten en gevoelens te kunnen uiten. Het recht van demonstratie is verankerd aan het recht van vrije meningsuiting, als te zijn de wijze van collectieve meningsuitingen en mag de Staat dit recht dus alleen in het belang van de handhaving van de openbare orde beperken. Een algeheel verbod op demonstratie opleggen wanneer men niet over een vergunning beschikt, waardoor voortgang van protesten geheel van de Staat afhangt, is een zodanig disproportionele sanctie ten opzichte van het protestrecht, dat het niet alleen in strijd is met de Grondwet, maar ook met voornoemde verdragen. Het is daarom niet uitgesloten dat de rechter, indien dit geval aan haar zou worden voorgelegd, zou beslissen dat artikel 49 Politiestrafwet buiten toepassing wordt verklaard.

De slotvraag die kan worden gesteld is, als op basis van het voorgaande men artikel 49 Politiestrafwet aan hun laars kan lappen. Het kort antwoord op deze vraag is; “absoluut niet”. Ondanks het feit dat er gronden zijn op basis waarvan de Politiestrafwet in dit specifieke geval niet van toepassing zou kunnen worden verklaard, is het de rechter die deze beslissing moet nemen. Zolang dit besluit niet door de rechter is genomen, blijft de Politiestrafwet als een paal boven water en kan het ten alle tijden door de Staat worden gehandhaafd. Er moet daarom rekening worden gehouden met het feit dat indien men niet in het bezit is van een vergunning, demonstraties in beginsel verboden zijn. De sanctie hierop is een gevangenisstraf van hoogstens 1 maand of een geldboete van maximaal honderd Surinaamse gulden.

Indien het in het belang van land en volk wordt geacht dat de protestacties op vreedzame wijze worden voortgezet, is het raadzaam, dat enerzijds tijdig een vergunning wordt aangevraagd en anderzijds de eventuele aanvraag op basis van alle bovenomschreven grondwettelijke en verdragsrechtelijke voorschriften, door de Staat wordt behandeld. Indien de Staat tot verstrekking van de vergunning overgaat, is het tevens van belang dat zulks plaatsvindt binnen redelijke termijn voor het te houden protest.

Mr. Serena N. Essed
Advertenties