Column: Politieke Borrelpraat 332
04 Dec 2016, 22:08
foto
Negen dagen rouw over de dood van Fidel Castro is vandaag afgesloten. Zijn urn met de as komt aan in Santiago.(Foto: AFP)


“Nou, dat was me een Cuba-hype de afgelopen week; de Cubafielen hebben hun hart flink kunnen ophalen; Castro dede en meteen werd hij dagenlang de hemel in geprezen.”
“Nou, de Castro-haters kwamen ook aardig los.”
“Ik had meer tijd om op m’n watervoorraad te letten; ik woon in Commewijne, weet-je-wel.”
“Dan zijn er volgens Baas twee oplossingen voor je waterprobleem: of de oude waterbron herstellen, maar dan moet de overheid eindelijk eerst de oude schulden aan de aannemer betalen…”
“Land vol buitenlandse hulde en binnenlandse schulde…”
“No klets, jongu,… of we gaan oppervlaktewater in flexi-neksi zakken aanslepen.”
“Borry Rebenstijn heeft die waterconcessie over heel het land aan dat Amazonebedrijf de grond ingeboord; de SWM had de waterautoriteit moeten worden. En we hebben niet eens een waterwetgeving.”
“Of je Fidel Castro nou die glorieuze proletariёrleider vindt of die Yankee-hatende dictator, hij heeft wereldgeschiedenis gemaakt, punt-uit.”
“Tuurlijk, als je in het heetst van de Koude Oorlog de dictatuur van het proletariaat vestigt door de dictatuur van de fascistische kapitalisten te verjagen, nog wel nog geen 100 kilometer ten zuiden van Florida, dan lig je goed op de anti-Amerikaanse wereldmarkt.”
“Maar hij liet de Russen toe om langeafstandsraketten, die Washington konden bereiken, op Cuba te installeren, althans dat lukte net niet door die zeeblokkade van de Amerikanen.”
“Dus hij veroorzaakte bijna een kernoorlog tussen Amerika en de Sovjet Unie. Alvast zou zijn eiland daarbij het eerste doelwit zijn geworden. Vraag maar aan de Japanners wat voor een effect een atoombom kan hebben.”
“Maar hij gaf zijn volk vrij onderwijs tot het hoogste niveau en vrij medische zorg. En zijn goed opgeleide medici en andere goed geschoolde krachten hebben al decennialang vele ontwikkelingslanden gesteund.”
“Inderdaad, maar dat kwam vooral ook omdat ze in eigen land hooguit tussen de 40 en 70 euro per maand verdienen, dus wat meer in het buitenland verdienen, grijpen ze met beide handen aan.”
“Ik was daar op het Rolling Stoneconcert in september, boi, als je de Cubanen uit hun dak zag gaan bij onder andere nummers als Painted Black en I can get no Satisfaction, ongelooflijk. Die kapitalistische Stones zaten na 50 jaar proletarische revolutie toch goed op de Cubaanse markt.”
“Zij zijn een maatschappijkritische Engelse rockband, geen decadente Yankee-toestand, dus dat kon.”
“Ik bleef in Varadero, in een tientallen kilometers lang luxe-hotelressort aan de noordkust van Cuba. Vandaaruit ging ik naar Havana. Mijn kamer werd schoongemaakt door afgestudeerden van de universiteit. Ze hosselden alle tips die ze maar kon krijgen om over een jaar naar Columbia te gaan om te werken en zo geld te verdienen om een huis in Cuba te kopen en een gezinnetje te stichten.”
“Tja, middenklasse vormen gaat in Cuba, net als hier bij ons, een beetje moeizaam.”
“Maar die Castro was een dictator, hoe je het draait of keert.”
“Jawel, maar eentje ten gunste van de armen.”
“Is dat dan beter dan een dictator ten gunste van de rijken?”
“Ja, want die onderdrukt de armen.”
“En die dictator voor de armen onderdrukt de rijken.”
“Ik vind dat je geen enkele klasse in je land moet onderdrukken; noch de rijken, noch de armen, noch de middenklasse….”
“Kijk hoe de middenklasse hier steeds wordt uitgeknepen.”
“Onderbreek me niet met je kleinburgerlijk gekwaak als ik bezig ben.”
“Maar ik hoorde een van onze, intussen seniore marxisten via de staatszender een lesje Marxisme-Leninisme geven. O, wat lekker ouderwets klonk dat me in de oren. Ik zag mezelf weer terug aan de Nassylaan, in dat gebouw waarin nu de Franse ambassade zit, waar toentertijd kameraad Humphrey Keerveld en kameraad Bram Behr, ons, middelbare scholieren, uitlegden wat het Marxisme inhield, wat de klassenstrijd was en de proletarische revolutie. Oh, wat een zalige flash back kreeg ik toen ik zo naar kameraad Pleffie via de SRS luisterde.”
“Maar geloof je nog in dat sprookje van de socialistische heilstaat?”
“Ach, ik ben toch volwassen geworden? Ik erken nu bijvoorbeeld toch ook, dat ik vroeger echt geloofde dat Sint Nicolaas met z’n Moorse helper met een stoomboot uit Spanje kwam; ik schaam me niet om dat nu te erkennen.”
“Sinterklaas kapoentje, gooi wat in m’n schoentje, gooi wat in m’n laarsje, dank u Sinterklaasje.”
“Hoor, wie klopt daar kinderen, hoor wie …”
“Zie ginds komt de stoomboot uit Spanje weer aan, hij brengt ons Sint….”
“Sinterklaasje kom maar binnen met je paard….”
“Oh, wat zongen we deze dreuntjes uit volle borst, ook de meisjes, want die hadden het meervoud nog niet.”
“Jakkes, die koloniale invloed zit er toch behoorlijk diep bij jullie ingebakken; zitten jullie hier aan de bar opeens achter elkaar sinterklaasliedjes te blèren. Schamen jullie je niet?”
“Echt niet! We hebben een gezellige, niet gefrustreerde jeugd gehad. En wat zingen onze kinderen nu?”
“Ik hoor ze weer sinterklaasliedjes zingen.”
“Nou, als ze dat leuk vinden, laat ze dat doen, in plaats van die schunnige dingen als poene, billeh, boeke, boeke, naaye, ollie pompe, maak open, mammie, dieper bukke, ga danse fo me, skat, djakke, djoeke, djokke. Vinden jullie dat soort wilde paringsliedjes dan beter?”
“Suriname, fa waka? Wat zoek je in hemelsnaam? Je houdt je vast aan het verleden, maar heb je de toekomst goed ingeschat.”
“Welk lied zing je daar goed vals na? Is dat een Suripop-hit?”
“Nee, het heet ‘Mi moi switi kondre, een Suritophit qua tekst, zang en begeleiding, gezongen door Manoushka Breeveld. Nee, vrees niet; ik ga het niet verder nazingen, ga de tekst maar opzoeken op Google en luister goed naar de woorden in het Nederlands en Sranan.”
“Ai, mi sab’a poku. Elke keer als ik die clip erbij zie, krijg ik tranen in m’n ogen.”
“Omdat je door je constante alcoholische toevloed, invloed en springvloed sentimenteel bent geworden, daarom.”
“Moet ik je een sentimentele dreun tussen de ogen geven?”
“Maar nu we het eenmaal over zang hebben, in plaats van allerlei vergane buitenlandse goden te bezingen, wil ik noemen de pas heengegane voorzangeres van de multiculturele groep Opo, die z’n tijd ver vooruit was.”
“O ja, zij zong Jai Jai Sarnaam; ik luisterde gisteren weer naar dat liedje, werkelijk, anno 1975, toen we bijna in een burgeroorlog tussen Hindostanen en creolen waren beland door het stompzinnig eigenbelanggedoe van een stel politici, kwam dit liedje, in het Sarnami en het Sranan. En wij, jonge volwassenen, zongen het allemaal als hét lied dat ons weer hoop gaf op een toekomst zonder etnisch geweld.”
“Klopt helemaal! Daarom vond ik dat in memoriam-artikel van Robby Mooirooi op Sternews zo steengoed. Alleen werd ik een beetje depri toen hij alle leden van Opo noemde die intussen zijn heengegaan.”
“Gaan, gaan we allen eens; de kunst is: wat laten we achter.”
“Als eerste een vette bankrekening in Panama, Zwitserland of Hong Kong, met geld dat onterecht aan deze samenleving onttrokken is?”
“Of als tweede een kunstwerk, zoals een mooi lied, met een prachtige stem gezongen, dat generaties na ons nog zal worden gezongen? Wat zou jij kiezen, Jules?”
“Voor nu, dat eerste; voor straks dat tweede.”
“Ik kies niet voor dat eerste, nu niet, nooit niet! Liever laat ik iets moois achter. Zoals Rembrandt zijn meesterwerk ‘De Nachtwacht’ of George Harrison met ‘My sweet Lord’ of De gebroeders Karamazow van de Russische schrijver Dostojevski…”
“Daar noem je een stuk wereldliteratuur; op de MO-lerarenopleiding moesten we dat meesterwerk analyseren; zware kost, dat wel.”
“Weet je dat er een sektie Nederlands op die HAVO III-school is, die de al moeilijk tot literatuurlezen te motiveren leerlingen verplicht om dit soort boeken te lezen? Kan het idioter in dit land? En de eigen Surinaamse literatuur wordt als simplistische lectuur afgedaan en afgekeurd.”
“Maar zonet noemden jullie ook buitenlandse schilders enzo. Hebben jullie dan geen Surinaamse voorbeelden?”
“Oké, gewoon snel uit het hoofd: dat schilderij Kankantrie van Anand Binda, dat beeld van Kwakoe van Jozef Klas, de verhalen Avonden aan de rivier van Bennie Ooft en Het Raam van Ruud Mungroo, de gedichten als Wan (bon) van Dobru, Suriname van Shrinivasi en De huig-r van Frits Wols, liedjes als Net’ Alen, oftewel Avondregen, gecomponeerd door Winston Loe en gezongen door Rein Carrot en andere Suripoptoppers.”
“En hoeveel mensen weten wie bijvoorbeeld Jules Chin A Foeng was, naar wie de Suripoptrofee is genoemd? Of moeten ze eerder weten wie Castro, Lenin, Mao, Ho Tsi Minh en Marx waren?”
“Hoeveel mulo-leerlingen kennen de hoogstaande uitingen van onze Surinaamse cultuur en hebben die gelezen, begrepen, gezongen of gezien?”
“Wat leert men dan in hemelsnaam aan de leerkrachten in opleiding? Alleen maar peda, meda en heda en lesvoorbereidingen maken?”
“Via Google kan je al deze zaken horen, zien en lezen, maar met onze armoedige smalbandinternet kunnen niet eens alle scholen over een snelle internetverbinding beschikken, zodat niet gegoogeld kan worden als deel van de les.”
“Ik vraag me af waarom we dan onderwijs geven, als ik kijk naar die poespas en die patja-patja die vele leerkrachten tegenwoordig aan hun leerlingen overdragen, natuurlijk de goede leerkrachten niet te na gesproken, want die zijn er gelukkig ook nog.”
“Op die leerkrachten brengen we nu een toast uit: leve onze goede en gemotiveerde leerkrachten, proost!”

Rappa
Advertenties