Artikel 148 Grondwet nader uitgelegd
24 Jul 2016, 03:33
foto


Commentaar: Resolutie d.d. 29 juni 2016 no 568/RP

Het democratisch basisbeginselvan de trias politica brengt met zich mee dat het OM primaire bevoegdheid heeft om op een onafhankelijke wijze het vervolgingsbeleid te bepalen.
In bepaalde landen kan de regering/minister de bevoegdheid krijgen om bevelen te geven aan het OM ten aanzien van het vervolgingsbeleid, het injunctierecht.
Er wordt onderscheid gemaakt tussen positief en negatief injunctie recht, daarnaast heb je een onderverdeling in individueel negatief injunctierecht en het negatief injunctierecht van algemene aard .

In Suriname is dat geregeld in art. 148 Grondwet.
De Regering bepaalt het algemeen vervolgingsbeleid. In het belang van de staatsveiligheid kan de Regering in concrete gevallen aan de Procureur-Generaal bevelen geven met betrekking tot de vervolging.


Hiermee wordt in eerste instantie geweld aangedaan aan het basisbeginsel van de trias politica. Het is een schending van artikel 8 Grondwet (het gelijkheidsbeginsel) en de verbodsbepaling van artikel 131 lid 3 van de grondwet. Bovendien is het net de taak van de regering/minister om de wetten ten uitvoer te leggen en niet om de uitvoering ervan te verhinderen.
Derhalve is de nodige omzichtigheid geboden bij toepassing van het negatief conjunctierecht en dienen de nodige maatregelen te zijn getroffen, waarmee politiek machtsmisbruik beteugeld wordt en de rechtsstaat gewaarborgd blijft.
Legitieme bezwaren van politieke inmenging in een strafzaak staan keurig weergegeven in Het tijdschrift voor de Politie .

De Grondwet van Suriname werd voor het eerst vastgesteld in 1975 en was grotendeels een kopie van de Nederlandse Grondwet. Derhalve ontkom je niet eraan om aanknopingspunten te zoeken met Nederlandse wet en regelgeving.
Zo vind artikel 148 van de Surinaamse Grondwet haar oorsprong in oud art. 5 van Wet Rechterlijke Organisatie (Wet RO) uit Nederland (huidige artikel 127 en verder uitgewerkt in art. 128 Wet RO, die pas ingevoerd zijn in 1999), waarin deze bevoegdheid aan de Nederlandse Minister van Veiligheid en Justitie wordt gegeven .
In lid 6 van dat artikel 128 Wet RO staan de waarborgen, waardoor politieke machtsmisbruik beteugeld worden en toetsing kan plaatsvinden door beide Kamers der Staten-Generaal, indien gebruik wordt gemaakt van het negatief injunctierecht. Deze waarborgen ontbreken bij de Surinaamse bepaling, art. 148 Grondwet.
In Nederland is pas in 1999 is het individueel negatief injunctierecht toegekend aan de Minister. Bovendien ziet dit recht alleen op het niet verder opsporen of vervolgen van een verdachte.

Anno 1975 toen art. 148 Grondwet in Suriname werd ingevoerd, bestond het Individueel negatief injunctierecht niet in de Nederlandse wetgeving.
Anders dan het geval is bij de Nederlandse bepaling, voorziet onze art. 148 niet in het “niet verder opsporen of vervolgen”.
Artikel 148 Grondwet ziet niet toe op een strafzaak, waarvan reeds het onderzoek ter terechtzitting is aangevangen, zoals dat het geval is bij 8 december proces en is ook niet van toepassing bij individueel negatief injunctierecht.
De regering kan zich derhalve niet beroepen om art. 148 om de PG te bevelen het onderhavige 8 december strafproces stop te zetten.
Feit is dat de vervolging in het 8 december proces reeds jaren geleden is ingezet. De regering heeft ten aanzien van deze vervolging geen injunctierecht meer zoals neergelegd in art. 148 Grondwet. Zie in dit verband ook het stuk Artikel 148 van de Grondwet en zijn toepassing door Mr. G.R. Sewcharan in De West van 30 juni 2016.

De resolutie is in strijd met het verbod op détournement de pouvoir
Bij oneigenlijk gebruik van bevoegdheden/politieke machtsmisbruik dient toepassing van het genomen besluit buiten toepassing te blijven op grond van (het rechters recht) algemene beginselen van behoorlijk bestuur, verbod op détournement de pouvoir. Dat er sprake is van oneigenlijk gebruik, kan verder door een ieder verder worden ingevuld, derhalve volsta ik hiermee. De regering heeft het individueel negatief injunctierecht onbevoegdelijk toegepast in deze, derhalve dient de uitvoering van de resolutie achterwege te blijven op grond van a.b.b.b..

Precedentwerking van deze resolutie
De precedentwerking van het uitvoeren van deze resolutie is niet te overzien en kan leiden tot ongewenste excessen. In praktijk zou een president of een regering de gruwelijkste misdrijven kunnen (doen) plegen (bijvoorbeeld misdaad tegen de mensheid) en op grond van zo’n resolutie kunnen verhinderen dat de daders in Suriname vervolgd kunnen worden. Inmenging van buitenaf, zoals het Internationaal Gerechtshof, etc. erbuiten gelaten.
Dergelijke situaties dienen voorkomen te worden, derhalve verdient het aanbeveling om ook te kijken wat de gevolgen kunnen zijn van het contra legem uitvoeren van het individueel negatief injunctierecht van de regering.

Inmenging
De resolutie d.d. 29 juni 2016 no 568/RP is wederom een regelrechte en onrechtmatig politieke inmenging, zoals vastgelegd in het verbodsbepaling van artikel 131 lid 3 van de grondwet.
Dit blijkt onder anderen uit overweging 1 van de resolutie, waaruit blijkt dat de regering op de stoel van een hogere rechter is gaan zitten door een oordeel te geven over een rechterlijke beslissing (Krijgsraad). Op basis van deze overwegingen en haar (onjuiste en ongegrond) oordeel tracht de regering de onderhavige rechterlijke beslissing ongedaan te maken door deze resolutie in te voeren.

Het spreekt voor zich dat in een rechtsstaat de beslissing van een rechter, hoe oneens je ook bent, gerespecteerd en uitgevoerd dient te worden, ook wanneer alle rechtsingangen daartegen uitgeput zijn.

Het gebeurt telkenmale dat de regering weigerachtig is om rechterlijke beslissingen uit te voeren, waarmee de rechtstaat gefrustreerd wordt. Hiermee worden niet alleen criminelen, maar ook de rest de bevolking meegezogen in de ‘Neks no Fout’-cultuur.

Het bevreemd mij niet dat het OM het besluit heeft genomen om de resolutie tot uitvoering te brengen, omdat er geen redelijke termijn is geboden om goed na te denken over deze resolutie.
Dat is kennelijk ook de strategie geweest van de verdediging van het 8 december proces om vlak voor de zitting een dergelijke resolutie uit te vaardigen.
Dit is in strijd met Algemene beginselen van behoorlijk proces. Terecht heeft de krijgsraad het proces tegen de persoon Desi Bouterse opgeschort tot 5 augustus.

Conclusie
Er is onbevoegdelijk gebruik gemaakt in strijd met a.b.b.b. van artikel 148 door een individu/verdachte die zelf betrokken is bij de besluitvorming van de onderhavige resolutie en dit artikel voorziet NIET in het individueel negatief injunctierecht om tot bescherming te komen van een individu/verdachte. Er is geen sprake van belang van staatsveiligheid. De vervolging is immers ingesteld tegen de persoon Desi Bouterse en niet tegen de President van Suriname.
De resolutie mist ieder deugdelijk rechtsgrondslag.
De vraag rijst hoe de rechter hiertegen aan zal kijken en of de rechter bereid zal zijn om ook het arsenaal van het rechters recht bestaande uit de toetsing van het besluit aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur open te trekken.


Mr. Sjon van Tewari
1. Zie voor een uitgebreide beschrijving, hoofdstuk 4 van Het positief injunctierecht van de minister van Justitie binnen de rechtsstaat: legitimiteit en gevolgen, door Reynout De Bleser, Universiteit Gent Academiejaar 2013-14
2. Het Tijdschrift voor de Politie, 2002, jrg. 64, nr 7-8, p. 4-7
3. Zie in die verband het advies van Raad van State en nader Rapport, Kamerstuk 25392 nr. B Vergaderjaar 1996-1997.
Advertenties

Tuesday 16 April
Monday 15 April
Sunday 14 April