8 december strafproces: Jongste vonnis nader bekeken
29 Jun 2016, 21:07
foto


Op 11 mei 2012 wordt de vervolging door de Krijgsraad geschorst, “totdat over het constitutionele vraagstuk mbt artikel 131 lid 3 van de Grondwet is beslist”. Er is geen tijdslimiet aangegeven. Door wie moet worden beslist? Uit de strekking van het meest recent geformuleerde vonnis blijkt dat het nog in te stellen Constitutioneel Hof (CH) moet beslissen over artikel 131 lid 3. De Krijgsraad stelt in zijn vonnis van 11 mei 2012 dus een prejudiciële vraag aan het nog in te stellen CH, nl om een oordeel te vellen mbt art 131 lid 3. De Krijgsraad erkent dus met deze handeling dat hij, met de Grondwet en met het Wetboek van Strafrecht en Strafvordering in de hand, niet bevoegd is om over het geconstateerde constitutioneel vraagstuk te beslissen.

- De Krijgsraad meent 4 jaren na dato dat hij door toepassing van o.a. artikel 137 van de Grondwet, de bevoegdheid verkrijgt om het constitutionele vraagstuk te beantwoorden. Waarom kon dit 4 jaren terug niet? Er hebben zich immers in de afgelopen 4 jaren geen nieuwe feiten aangediend en art 137 bestond toen ook al. De Krijgsraad maakt dus met de opmerking “dat in strijd gehandeld is met het beginsel van de behandeling van een rechtszaak binnen redelijke termijn” een verwijt aan zich zelf.

- De Grondwet is zodanig geredigeerd dat geen der artikelen gebruikt kan worden als opstap om het toepassen van een ander grondwetsartikel te rechtvaardigen. Daarvoor moeten organieke wetten gemaakt worden. In casu wordt artikel 137 gebruikt om de bevoegdheid tot handelen te verkrijgen mbt artikel 131 lid 3. Dit is ongeoorloofd.

- Toepassen van artikel 137 is een grondwettelijke bevoegdheid van de rechter, dat staat expliciet vermeld; echter de bevoegdheid om te oordelen mbt art 131 lid 3 mist hij, anders zou dat door de grondwetgever ook expliciet vermeld zijn. Ook omdat een vermoedelijke inmenging alleen kan plaats vinden als het rechtsproces reeds aan de gang is, heeft de Grondwetgever niet de rechters maar een ander Constitutioneel Orgaan (het Constitutioneel Hof) belast met het geven van een objectief oordeel mbt de vermoedelijke inmenging.

- De schorsing kan derhalve alleen worden opgeheven na beantwoording van de prejudiciële vraag, is er sprake van inmenging of niet, door het Constitutioneel Hof. Toepassing van geen enkel wetsartikel dan artikel 144 van de Grondwet kan de schorsing opheffen.

- Ter onderbouwing en rechtvaardiging van het besluit tot opheffing van de schorsing worden in het vonnis van 09 juni 2016 ook passages uit de Memorie van Toelichting van de ontwerpwet Constitutioneel Hof aangehaald, een document dat geen rechtskracht heeft omdat het niet goedgekeurd is door DNA en nog minder is afgekondigd. Dit is niet alleen onprofessioneel maar vooral niet legitiem en geeft ook aanleiding om te vragen om nietig verklaring van het vonnis in zijn totaliteit.

- Indien bij een eventuele voortzetting van de rechtszaak een veroordeling volgt en later een inmiddels ingesteld Constitutioneel Hof geen inmenging oordeelt, dan krijgen we een constitutionele patstelling, een bittere pil om te slikken.

Theo Vishnudatt; gewezen Assembleelid
Advertenties

Friday 19 April
Thursday 18 April
Wednesday 17 April