Perikelen rondom de ‘Terugroepwet’
14 Feb 2016, 15:46
foto


Geen gezag van gewijsde bij een kort geding vonnis
(VHP e.a. ca Merkus e.a.)


De kantonrechter in het Eerste Kanton heeft op 05 februari 2016 vonnis gewezen in de zogenoemde ‘Megarechtszaak’ die de VHP, NPS, PL e.a. hadden aangespannen tegen Merkus e.a./het Centraal Hoofdstembureau (CHS), D.D. Bouterse en de Staat Suriname. Dit proces is gebaseerd op de Wet Terugroeping Volksvertegenwoordigers (WTV), in de volksmond bekend als de ‘Terugroepwet’.
Het is niet mijn bedoeling om op dit moment een volledige bespreking van het vonnis te geven, maar ik wil in dit artikel vooral de aandacht vestigen op een heel belangrijk juridisch leerstuk, namelijk het gezag van gewijsde dat een cruciale rol gespeeld heeft in dit proces.

Uit gesprekken met zowel juristen als niet-juristen, die geïnteresseerd zijn in juridische aangelegenheden, is mij gebleken dat dit leerstuk geen algemene bekendheid geniet. Dit terwijl het van essentieel belang is om een kort geding procedure beter te kunnen beoordelen.
Het begrip gezag van gewijsde moet onderscheiden worden van het begrip kracht van gewijsde. Ik heb gemerkt dat verscheidene juristen van mening zijn dat laatstgenoemde begrippen synoniem zijn. Dit is niet het geval.
Wij spreken van kracht van gewijsde indien tegen een vonnis geen gewoon rechtsmiddel (verzet of hoger beroep) meer kan worden aangewend. Een vonnis dat in kracht van gewijsde is gegaan heeft bindende kracht in een ander geding tussen dezelfde partijen. Deze bindende kracht wordt genoemd gezag van gewijsde.

Stel dat in een bodemprocedure in beide instanties (Kantongerecht en Hof) uitgemaakt is dat A jegens B een onrechtmatige daad heeft gepleegd, dan is A gehouden tot vergoeding van de geleden schade. Maakt B vervolgens wederom een proces aanhangig tegen A waarin hij schadevergoeding vordert op grond van dezelfde onrechtmatige daad, dan kan A een beroep doen op het gezag van gewijsde teneinde ontzegging van de vordering te bereiken.
Een noodzakelijke voorwaarde om een beroep te kunnen doen op het beginsel van gezag van gewijsde is dat er een vonnis moet zijn dat in kracht van gewijsde is gegaan.
Omgekeerd heeft niet elk vonnis dat in kracht van gewijsde gegaan is, gezag van gewijsde. Dit laatste geldt voor een vonnis dat in kortgeding is gewezen. Een kortgeding vonnis heeft namelijk het karakter van een voorlopige standpuntbepaling van de rechter over de rechtsverhouding van partijen.

Concordantiebeginsel
Vonnissen gewezen in een gewone procedure welke beter bekend is onder de naam bodemprocedure, hebben wel gezag van gewijsde. Het voorgaande is gemeengoed in Nederlandse literatuur en rechtspraak. Men zou zich kunnen afvragen of dit nog het geval moet zijn in het Surinaamse rechtsgebeuren. Vóór de onafhankelijkheid (1975) gold voor ons land het zogenoemde concordantiebeginsel. Dit hield in dat het Surinaamse recht in principe in overeenstemming moest zijn met het Nederlandse recht. De Surinaamse rechter was daarom ook verplicht de jurisprudentie van de Hoge Raad te eerbiedigen bij het wijzen van vonnissen. Na de onafhankelijkheid heeft de Surinaamse rechter in grote lijnen het concordantieprincipe onverplicht voortgezet.

Uiteraard geldt dit voor zaken waarbij het Surinaamse en Nederlandse recht nog met elkaar in overeenstemming zijn. Nederland heeft namelijk in 1992 een nieuw Burgerlijk Wetboek ingevoerd, terwijl in Suriname in principe nog steeds het oude Nederlandse recht geldt.
In 2009 is een nieuw Burgerlijk Wetboek dat gebaseerd is op het Nederlandse Burgerlijk Wetboek, in concept ingediend bij ons DNA. Na 7 jaar heeft DNA nog steeds geen aanstalten gemaakt met de behandeling van dit wetsproduct. De reden hiervoor is onduidelijk.

Dat de Surinaamse rechter nog steeds de Nederlandse doctrine en jurisprudentie volgt, blijkt onder andere uit de recentelijk gewezen vonnissen in de zogenoemde ‘terugroepprocedure’ tussen de PL en haar ‘dissidenten’ Sapoen en Chitan. Met name in het vonnis van 5 februari 2016 heeft de rechter duidelijk te kennen gegeven dat de rechtsvraag die in de onderhavige zaak primair dient te worden beantwoord een andere is dan die eisers voor ogen hadden. De overweging die de rechter in haar vonnis hieraan heeft gewijd, kan gezien worden als een les in het burgerlijk procesrecht. De rechter benadrukte dat voor een toewijzing van de vordering allereerst in het onderhavige geding de vraag dient te worden beantwoord of eisers aannemelijk hebben gemaakt dat de terugroeping van Sapoen en Chitan overeenkomstig de wettelijke procedures en dus rechtsgeldig heeft plaatsgevonden.

Vonnis
De rechter heeft het beroep op overwegingen in eerder gewezen kort geding vonnissen en de stelling dat deze vonnissen op elkaar voortbouwen, verworpen omdat de kantonrechters in die vonnissen gelet op de aard van het kort geding, geen definitief oordeel hebben gegeven omtrent de geschillen aan hen voorgelegd.
Een beslissing in kort geding heeft volgens de kantonrechter op grond van artikel 262 RV het karakter van een voorlopige voorziening en heeft derhalve geen gezag van gewijsde.
Bovendien waren gedaagden bij deze vonnissen geen partij. Dit brengt met zich mee dat hetgeen in deze vonnissen is overwogen en beslist, niet op hen van toepassing is.

De kantonrechter concludeert dat op grond van het voorgaande zij in het onderhavige geding niet in de gelegenheid is gesteld om te beoordelen of de terugroeping van Sapoen en Chitan conform de wettelijke procedure heeft plaatsgevonden. Dit betekent m.i. dat eisers nagelaten hebben voldoende feiten en omstandigheden aan te dragen, waaruit de kantonrechter had kunnen uitmaken of de terugroeping al dan niet rechtsgeldig is.

In dit verband wijs ik erop dat een vonnis uit verschillende delen is samengesteld namelijk:
1. het petitum: dit is het verzoek dat eisers richten aan de rechter;
2. het lichaam: dit zijn de overwegingen die dienen als motivering van;
3. het dictum: dit is de beslissing, de uitspraak die de rechter doet.
Als voorbeeld moge dienen het vonnis van 30 december 2015 tussen Sapoen en Chitan als eisers en PL als gedaagde.
Het petitum komt in het kort hierop neer dat Sapoen en Chitan gevorderd hadden dat de rechter PL moest verbieden om hen op welke wijze dan ook te hinderen in de uitoefening van hun taken.
In het lichaam van het vonnis heeft de rechter verscheidene overwegingen gegeven waarvan de belangrijkste voor de gedaagden is, dat naar haar voorlopig oordeel de terugroeping van de leden reeds een feit is, zodat het spoedeisend belang van de verzoekers niet aannemelijk is.
Het dictum, en dit is de uitspraak waaraan partijen gebonden zijn, is:
“weigert de gevraagde voorzieningen”.
De rechter heeft dus geen veroordeling uitgesproken tegen de PL zoals door Sapoen en Chitan was gevraagd, maar heeft ook laatstgenoemden nergens toe veroordeeld.
De belangrijkste vraagt die rijst, is welke kracht aan het voorlopig oordeel, vervat in een overweging, moet worden toegekend. De PL is van mening dat met het voorlopig oordeel gegeven in de voormelde overweging, de terugroeping een feit is.
Sapoen en Chitan betwisten dit, omdat zij zich niet gebonden achten aan het gestelde in een overweging. Maar het frappante is dat zelfs de kantonrechter (Mr. S.S.S. Wijnhard) zich niet gebonden achtte aan het gestelde in de bedoelde overweging van haar collega!

Bakzeil gehaald
In ieder geval kan niet gesteld worden dat derden, dus personen die geen partij waren bij het vonnis, verplicht zijn zich te houden aan hetgeen hierin gesteld is. Dat de rechtsstaat geschonden zou zijn door degenen die zich niet houden aan meer bedoelde overweging, lijkt mij dan ook ongegrond en uit de lucht gegrepen! Immers anders dan een wet is een vonnis in principe bestemd om tussen partijen gelding te hebben.
Het is daarom ook begrijpelijk dat de kantonrechter in haar dictum in de voormelde ‘Megarechtszaak’ de eisers tegen alle gedaagden met uitzondering van het CHS, niet ontvankelijk heeft verklaard.
Het dictum tegen het CHS was dat de vordering tegen dit instituut wordt afgewezen.

Concluderende kan dus gezegd worden dat de eisers in de ‘Megarechtszaak’ bakzeil gehaald hebben.
Dit betekent echter niet dat de zaak hiermee is afgelopen, omdat zoals eerder is gesteld de uitspraak in een kort geding zaak geen gezag van gewijsde heeft. Eisers zijn bevoegd terstond een nieuw kort geding aanhangig te maken. Het is niet verwachtbaar dat de gedaagden in de ‘Megarechtszaak’ met uitzondering van het CHS, opnieuw in rechte zullen worden betrokken. Vanuit de media is reeds bekend geworden dat de PL een vordering aanhangig zal maken tegen het CHS. Uiteraard blijft het ook mogelijk om ook tegen Sapoen en Chitan opnieuw in kort geding een zaak aanhangig te maken. Het laatste woord in deze is dus nog lang niet gesproken!

Carlo Jadnanansing

Noot: Tijdens een discussieavond, georganiseerd door de PALU in Bun Dyari over de Terugroepwet, op woensdag 10 februari 2016 werd door iemand naar voren gebracht dat het woord terugroepen afgeleid is van het Engelse werkwoord: ‘to recall’.
Een ander persoon merkte toen op dat recall eigenlijk betekent: (zich) herinneren.
Welke vertaling juist is, laat ik in het midden, maar zeker is dat wij ons deze terugroepprocedure lang zullen blijven herinneren!
Advertenties

Friday 19 April
Thursday 18 April
Wednesday 17 April