Het binnenland en de politiek (deel 1)
31 Jan 2015, 10:00
foto


In deze eerste aflevering onder de titel 'het binnenland en de politiek' zal ik ingaan op de actieve en passieve deelname van de bewoners van het binnenland aan de politiek. Daarbij zal ik ook de ontwikkelingen/perikelen die zich hebben voltrokken de revue laten passeren. Het accent zal liggen op dat deel van de bevolking van het binnenland met een Afrikaanse roots, voor mij de Bosneger, voor anderen de Marrons.

Tot 1957 was er geen enkele vorm van collectieve betrokkenheid van deze bevolkingsgroep aan het politieke gebeuren in de kolonie Suriname. Voor 1946 waren er geen politieke partijen in Suriname. Met de instelling van de Staatsregeling werd het mogelijk politieke partijen op te richten waardoor de bevolking de mogelijkheid kreeg om het actief en passief kiesrecht uit te oefenen. Daarvoor werden de volksvertegenwoordigers middels het censuskiesrecht (wie belasting betaalde) en later in 1936 ook middels het capaciteitskiesrecht (geschoolden met minimaal Ulo niveau) gekozen (10 leden) en een deel (5 leden) van de Statenleden werden benoemd door de gouverneur. In deze periode van het Census- en capaciteitskiesrecht kon slechts 2% van de bevolking deelnemen aan de stemming om Statenleden te kiezen. Het lijkt mij goed aan te geven dat op 1 april 1937 bij landsregeling de naam van de volksvertegenwoordiging van Koloniale Staten veranderde in Staten van Suriname. De koloniale Staten werd op 5 april 1866 ingesteld en telde 13 leden, waarvan 9 gekozen werden en 4 door de gouverneur benoemd. De volksvertegenwoordiging onderging in 1975 bij de onafhankelijkheid de tweede naamsverandering. Het werd toen het parlement van Suriname genoemd. Bij de grondwetswijziging van 1987 kreeg de hoogste volksvertegenwoordiging de naam De Nationale Assemblee (DNA).

Actief en passief kiesrecht
De PSV en de VHP hebben volgens de historische bronnen het voortouw genomen om het actief kiesrecht (kunnen stemmen) en het passief kiesrecht (zich kandidaat stellen) mogelijk te maken in de kustdistricten. Het algemene kiesrecht werd een feit in de kolonie Suriname als koninkrijksdeel. Het binnenland was echter tot 1963 niet betrokken bij de verkiezingen. Dit impliceert dat dit deel van de Surinaamse bevolking het actief en passief kiesrecht niet kon uitoefenen. Met name de NPS heeft zich beijverd om deze landgenoten ook te laten deelnemen aan de verkiezingen, zowel op het actieve als op het passieve gebied.
De strijd tussen het witte establishment en de zwarte establishment in de NPS heeft tot in het binnenland haar weerklank gehad. De heer David Findlay die het witte deel binnen de NPS vertegenwoordigde, zou het afleggen tegen de heer Johan Adolf Pengel die het zwarte deel in de NPS vertegenwoordigde. De heer Pengel heeft de volledige ondersteuning van de binnenlandbewoners gehad in de eerste verkiezing (1963) waaraan zij konden en mochten deelnemen.

De beweging van 1957
Voor het verlenen van het actief en passief kiesrecht aan de bosnegers in 1963, ontstond een beweging van geschoolde en ongeschoolde bosnegers in Paramaribo, met de bedoeling tot deelname als etnische groep aan de verkiezingen in Suriname. In 1957 werd de Marron Partij Suriname, de MPS opgericht. De discussie die na de oprichting volgde had onder meer betrekking op de naamgeving, Marron partij Suriname. Nagenoeg dezelfde discussie met identieke argumenten omtrent de namen Bosneger en Marron als groepsnaam verbinden aan deze etnische groep, heeft in 1959 geresulteerd in de naamsverandering van de MPS.

De naam Marron partij Suriname werd veranderd in Bosnegerpartij Suriname (BPS). Deze heeft bij de verkiezing van 1963 met grote denkwerk en financiële bijdrage van onder ander de rijke ondernemer Louis Adolf Eersteling een wezenlijk aandeel gehad in het succes dat de NPS behaalde in het binnenland. De ondernemer Louis Adolf Eersteling, die door Pengel en de gramans als eerste bosneger werd voorgedragen als kandidaat Statenlid, heeft het aanbod afgewezen. Dit tot grote teleurstelling van de heer Pengel. Hij mocht toen van de heer Pengel een alternatieve kandidaat aanwijzen.
De alternatieve kandidaat die Eersteling naar voren schoof was de onderwijzer Wilfred Liefde. De heer Eersteling had met veel overtuigingskracht zijn volgelingen, de vriend Johan Pengel en vooral de Saramaccaanse Gaaman Daniel Aboikoni moeten mee krijgen zijn alternatieve kandidaat, de heer W. Liefde, te accepteren. De heer Wilfred Liefde is de eerste bosneger die volksvertegenwoordiger werd in de Staten van Suriname. Hij heeft helaas de zittingsperiode niet uitgezeten. Hij overleed in september van het jaar 1965.

Zelfstandige partij
In 1967 werd de BPS een zelfstandige politieke partij onder de naam Algemene Bosneger Partij (ABP). De naam werd later veranderd in de Progressieve Bosneger Partij (PBP). Vanaf de oprichting waren er problemen met betrekking tot de richting die de partij moest opgaan. Met welke partijen moest een samenwerkingsverband aangegaan worden en met welke niet. De goeroe en financierder Louis Eersteling, koos in 1967 voor de VHP, het andere deel (meer de jongeren van toen) koos voor andere alternatieven. De meest bekende volgeling van Eersteling was toch wel de heer Jarien Vredenhof Nicolaas Gadden die tot aan zijn dood VHPer is gebleven. Hij was tevens de werkelijke politieke leider van de PBP.
In 1973 vonden de eerste fundamentele meningsverschillen in de PBP plaats. De jongeren van de PBP in die periode, onder leiding van George Leidsman, Bill Pryor, Themar Strijder, John Molien, Petrus Domini, Eddy Dap en anderen, namen afstand van de groep van Gadden en richten op 29 april de Bosneger Eenheidspartij, de BEP op.
De fundamentele meningsverschillen hadden onder meer te maken met het doorvoeren van een dusdanig beleid om de partij als zelfstandige partij met rechtspersoonlijkheid te laten functioneren.
De PBP had met ondersteuning van exponenten van de VHP, rechtspersoonlijkheid verkregen.
In 1977 vond een samenwerking plaats tussen de PBP en BEP onder de naam Wi Egi Buskondre Partij. De coördinatie was in handen dokter Haegens.

Periode 1980-1987
De periode van militaire dictatuur. Geen mogelijkheid tot functionering van partijen op democratische basis.

In 1987 nam wijlen Petrus Domini het initiatief om de BEP te heractiveren met het doel deel te nemen aan de verkiezingen van november 1987. De partij onderging een naamsverandering en wel op het gebied van de betekenis van de initialen. De initialen bleven ongewijzigd, maar de betekenis werd veranderd in 'Broederschap en Eenheid in Politiek'. Dit om te kunnen voldoen aan het Decreet van 22 september 1987, houdende regels voor politieke organisatie (S.B.1987 no.61). In artikel 2 sub b van dit decreet onder kopstuk Statuten, is de bepaling opgenomen, dat het de verplichting van een politieke organisatie is om de partij toegankelijk te maken voor eenieder, ongeacht ras en religieuze overtuiging.

In 1987 heeft de BEP vanwege organisatorische reden, maar ook als gevolg van de toen nog heersende binnenlandse oorlog niet deelgenomen aan de verkiezingen. Er was nog veel gevaar en de achterban raakte voor een groot deel ontheemd. Onder druk van enkele jongeren die verenigd waren in de sociale organisatie Ondersteuningscomité voor de Ontwikkeling van het binnenland (OCOB) werd geen kandidaat gesteld in de districten Brokopondo, Marowijne en Sipaliwini. De BEP besloot het Front voor Democratie en ontwikkeling te ondersteunen (stemadvies) met de uitdrukkelijke afspraak dat de partij een kandidaat mocht leveren voor het in te stellen ministerie voor het binnenland. Dit is het ministerie van Regionale ontwikkeling, met een onderdirectoraat Binnenland. In feite een verruiming van de taken van het oude ministerie van districtsbestuur en decentralisatie. De heer Werner Vreedzaam, hoewel geen BEP voordracht zoals afgesproken was, maar toch een compromis kandidaat, werd de eerste minister afkomstig uit het binnenland.

Bert Eersteling
Wordt vervolgd (de fragmentering)
Advertenties

Wednesday 24 April
Tuesday 23 April
Monday 22 April