Column: Politieke Borrelpraat (PBR) deel 175
17 Nov 2013, 18:00
foto


“Heren, heren, wat een stressige dingen, dan 30% geen stroom...”
“Dan die ophef over de Dinosaurus, het verkeerd gevallen zoontje.”
“Dan dat gedoe over dat boek over Anton de Kom.”
“En dan dat over en weer gedoe over zwarte Piet en Sinterklaas....”
“He, heren, ik heb hier een verhaaltje, dat ik jaren geleden heb geschreven hierover. Zal ik het voorlezen?”
“Mijn hemel, dat ook nog...”
“Als je ons een rondje sponsort, beloven we jou niet te interrumperen.”
“Okay, ober een rondje, en luisteren jullie. Het verhaal heet: Sinterklaas Kapoentje....”
“Hoor een titel, gunst, .....okay, okay, sjorrie, ik zeg niets meer.”
“Goed. Het was in die tijd dat we in Suriname gewoon waren Sinterklaas te vieren.

Al weken vóór de grote dag van 5 december stonden
de radiostations bol van de sinterklaasliedjes van Hollandse
meisjeskoren: “Zie ginds komt de stoomboot uit Spanje weer aan, hij brengt
ons Sint Nicolaas, ik zie hem al staan...’,
‘Sin-terklaasje kom maar binnen met je paard...’,
‘Zie de maan schijnt door de bo-ho-men, makkers staakt uw wild
geraas’,
‘Sinterklaas kapoentje, gooi wat in m’n...’
en noem nog
een paar tophits uit dat repertoire. In alle toonaarden werd die
goedheilig man op z’n paard bezongen, niet direct omdat men zich
bewust was van zijn heiligheid, maar meer om het feit dat deze man
tijdens zijn leven de gewoonte gehad schijnt te hebben kwistig met
geschenken rond te strooien. En dat vinden tot de dag van vandaag
degenen die cadeautjes krijgen alsook degenen die ze verkopen,
hoogst aantrekkelijk.

In ieder geval, zo devalueerde Zijne Roomse Heiligheid uit
Spanje (die nog erbij de gewoonte gehad schijnt te hebben stoute
kindertjes door zijn Moorse helper in een zak mee te nemen) tot een
marktmechanisme van formaat, goed voor een stevige omzet in een
paar weken. Hij werd echter ook op andere manieren gebruikt.
Aangezien ik in m’n jeugdjaren een nogal lastig creatuur moet zijn
geweest, werd maar al te vaak al vanaf het midden van de maand
november vanuit vooral het moederlijk gezag gewezen op het feit
dat de Sint ons huis voorbij zou rijden of over de daken langs zou
galopperen en geen speelgoed bij ons achterlaten, als ik mij niet wat
beter gedroeg, mijn broertje minder terroriseerde en zo.
En verviel ik gaandeweg de tocht naar 5 december toch weer
in dwars gedrag, werd openlijk gedreigd dat Zwarte Piet me in de
zak zou meenemen naar Spanje.
Aanvankelijk moet deze opvoedmethode enig succes hebben
gehad, maar bij het verstrijken van de jaren moest de pedagogiek
ter rustig-houding van mijn enigszins verwende aard, aangepast
worden. Het werd toen:”Als je verdorie niet doet wat ik zeg, krijg
je geen cadeautjes van Sint Nikolaas.” En hoe dwars je ook
geneigd was te liggen ten opzichte van het ouderlijk gezag, met
zo een uitspraak, nog geen anderhalve week vóór de Grote
Cadeautjes Dag (de G.C.D.), moest je terdege rekening houden.
Mijn gedrag werd op school en thuis meteen stukken beter.

Die ouwe baas met z’n mijter, punthoed en lange witte baard had
als vervoersmiddel een paard, dus op het avondje van Sinterklaas
moesten niet alleen de schoentjes voor de ontvangst van de
geschenken klaargezet worden, maar ook het gras voor die edele
viervoeter van die wit bebaarde bisschop.
Mijn broertje dacht nogal slim te zijn; in plaats van z’n eigen schoen,
zette hij pa’s grote schoen als de zijne klaar. Hij dacht zeker: ‘Hoe
groter schoen, hoe groter cadeau’.
Ik was al in de fase dat ik me ernstig begon af te vragen, hoe die
Spanjaard met z’n donker getinte knecht, zich over onze zinken daken
kon bewegen op z’n knol nog wel, zonder een hels kabaal te maken.
En hoe kwam die Pieterbaas het huis in om die presentjes achter te
laten, vooral nadat pa na een haastig afgebroken inbraakpoging van
leden van het dievengilde, uit voorzorg de ramen van dievenijzer
had laten voorzien en de deuren van bouten. Wel had ik al jaren
uit het gejengel van die meisjeskoren kunnen opmaken, dat die
goedheilige man z’n geschenken via de schoorsteen afleverde,
althans, dat was de taak van z’n Piette-helper. Vandaar dat deze
man met z’n vuurrode lippen, zo zwart was als roet. Maar in ons
tropenland kende geen enkel huis een schoorsteen. Hoe kwam die
zwarte man dan binnen om z’n vrachtje af te leveren?
Het jaar dat ik me deze vragen stelde, sliep ik op Sinterklaasavond
niet diep. Om de zoveel uur werd ik met een verwachtingsvol
kloppend hart wakker en sloop ik naar de eetkamer, waar de
schoenen in een mooie, nette rij klaargezet waren. Tegen tien uur
waren ze nog leeg en de schoen met groen gras, het was een of
ander plastic spul, was onaangeroerd. Wel klonk uit de voorkamer
gelach en gepraat; m’n ouders hadden bezoek. Tegen twaalf uur
ging ik weer gluren; het bezoek was inmiddels vertrokken. Ma
ruimde de laatste resten bezoekers-nalatenschap op en pa deed
wat corrigeerwerk in zijn studeerkamer. De schoenen stonden er nog
precies zo bij als de vorige keer.
Tegen drie uur zag ik in de schaars verlichte eetkamer de schoenen;
ze puilden uit van de cadeautjes. Ook de schoen waarin het ‘gras’ had
gezeten, was gevuld met een in kleurig papier verpakt geschenk.
Zo, dus die papense filantroop was tussen twaalf en drie langs geweest. Ik
pijnigde mijn hersens niet meer met de vraag hoe die ouwe of
z’n helper binnengekomen waren. De buit was binnen en alleen de
aanblik van al dat verpakt materialisme maakte me koortsig van
geluk.
“O, dank u, Sint Niekkelaas,” prevelde ik als een overtuigd
gelovige, de handen in bidstand ineengeweven en mijn blikken
zedig opwaarts, richting plafond, gericht. De rest van de avond
sliep ik snel voorbij.
De volgende ochtend was het natuurlijk feest. Broertje begon
spontaan en lichtelijk vals: ‘Zie ginds komt de...’ te zingen. Daarna
openden wij vol verwachting onze cadeautjes. Nadat de eerste
euforie van de nieuwe geschenken wat afgenomen was, merkte ik
iets op. Om ervoor te zorgen dat de geschenken bij de juiste persoon
belandden, had de lieve Sint op het verpakkingspapier netjes onze
respectieve namen geschreven. Toen ik het papier bij elkaar nam
om weg te gooien, drong het tot me door dat m’n naam in het
onmiskenbaar lopend handschrift van m’n moeder stond geschreven.
Ik vroeg haar om opheldering en ik merkte dat ze eventjes in de war
raakte. Ze wisselde toen een blik van verstandhouding met m’n
vader en zei hem iets in een taal die ik nog niet had leren verstaan.
Pa antwoordde haar in diezelfde taal.
“Praten jullie geen Engels,” zei ik geïrriteerd. Natuurlijk hadden ze
geen Engels gesproken, maar de taal van hun voorouders. Maar
sinds het bezoek van m’n tante uit BeeGee, oftewel het toenmalige
Brits-Guyana, heette elke vreemde taal voor mij Engels.
Er kwam een acceptabele uitleg: de Sint moest gisterenavond snel
verder, want het was al laat en er waren nog zoveel cadeautjes af
te geven en had m’n moeder daarom gevraagd de namen op de respectieve
geschenken te doen. Deze uitleg slikte ik; het werd me meteen ook duidelijk
hoe de cadeautjes binnen waren gekomen: de Sint had ze zeker bij
de poort afgegeven aan m’n moeder. Wat ik later wel vreemd vond,
was dat ik dat groenige plastic spul dat we als paardengras in een
van de schoenen hadden gelegd, in de vuilnisbak zag liggen toen ik
het verpakkingsmateriaal van de cadeautjes ging weggooien.
“Hoe komt dat daar?” vroeg ik aan m’n ouders. Weer spraken ze
even ‘Engels’ en deze keer kreeg ik te horen, dat het paard van de
Sint al zoveel gras had gegeten, dat er echt niets meer bij kon. Stel
je eens voor: al die honderden huizen en overal had dat beest gras
gehad. Ook deze uitleg slikte ik.
Bij ons op de lagere school werd het sinterklaasfeest groots gevierd.
Geen wonder, de school was in feite opgericht ten behoeve van de
kinderen van de Hollandse contractanten in ons land. Het aantal
bakra-kinderen op onze school was toen dus per vierkante meter
groot en wij, Surinaamse elementen, werden geacht, hoewel we toch
wel in de meerderheid waren, vrolijk mee te doen met de Hollandertjes.
Dat deden wij met overgave, vooral omdat daar snoep, cadeautjes, lol
en kattenkwaad bij kwamen kijken.

Mevrouw het schoolhoofd, echt zo een lieve, maar strenge Hollandse
tante die, als ze haar winti kreeg, haar directiekamer instoof en de deur
dreunend achter zich dichtgooide, bracht de Sint in een openkap
sportauto naar school. Dat was me een gezicht: die goedheilige in
het rood en geel met een staf met een flinke krul erin uit de auto
stekend net als een bundel hengelstokken, en de puntmuts op z’n
hoofd die hij krampachtig vasthield anders was die in het open
wagentje zeker van z’n hoofd gevlogen. Als klap op de vuurpijl
zaten twee Pieterbazen op de achterzitting geperst, met hun zakken
en printabezems gewapend. Zo kwam het gezelschap aangereden
en opgewacht door een hele school stapte de Goedheilige met z’n
wattenkrullen baard uit de auto. Statig met z’n staf meestappend en
gevolgd door z’n ondeugend ogende helpers, liep de Sint het
schoolerf op, terwijl wij luidkeels en goed uit de toon en uit de
maat enkele toptunes uit het Sinterklaas-repertoire jengelden. Onze
ogen waren echter meer gericht op die Pieterbazen met hun goed
gevulde jutezakken. Uit ervaring wisten wij dat die kerels om de
zoveel minuten in hun zak graaiden om ons daarna een handvol van
die oer-Hollandse pepernootjes en ander snoepgoed toe te werpen.
De zingende rijen veranderden dan op slag in een wild joelende
kluwen kinderen, en we vertrapten elkaar bijkans om wat lekkers
te bemachtigen. Als de chaos te groot werd, haalde een van de
Pieterbaasjes zijn printabezem tevoorschijn en daarmee zwaaiend deed
hij een paar stappen in onze richting. Dat maakte de lol compleet;
in opperste extase stoven we dan gillend uiteen.
Ik ben later bij mezelf te rade gegaan of deze Pieterbaasfiguur bij
ons wel echt racistische vooroordelen heeft aangekweekt als zou de
neger een boeman zijn en als knecht worden uitgebeeld.
Alvast kwam die Pieterbaas bij ons niet over als exponent van de
negers. (We zeggen liever creolen, aangezien het begrip ‘neger’ in
ons land voor velen een vies woord is). Baas Pieter was namelijk meer als
een clown geschminkt, met die felrode lippen, die onnatuurlijk
zwarte rouge op z’n gezicht en met dat rare pakkie aan z’n lijf. Hij deed
ons echt niet denken aan welke ‘landgenoot van Afrikaanse afkomst’
dan ook.

Maar goed, ik rekende op mijn manier tijdens een van die
sinterklaasvieringen af met die Pieterbaasfiguur. Zoals gewoonlijk
stond de Sint ergens in de gang het ten hemelschreiend gejank van
de op snoep en geschenkjes beluste jeugdmassa in ontvangst te
nemen, terwijl zijn twee Pieten bezig waren de jutezakken uit te
laden, zodat die Ouwe straks naar hartenlust kon beginnen met
uitdelen. Ik zat al in een van de hogere klassen en stond samen met
m’n vrienden vlakbij het Sint-gezelschap m’n kiek te nemen. Ik vond
Sint Niekkelaas verdacht veel lijken op de echtgenoot van onze
directrice. Hij had hetzelfde postuur en stem met aardappelaccent.
Wij konden dat weten, want vaak spraken wij met hem als hij voor
de school in zijn sportwagen zijn vrouw opwachtte, die in haar
kantoortje nog wat overwerk verrichtte, terwijl wij op
de schoolbus of op mammie-met-de-wagen wachtten.
Ik bekeek de Pieterbazen wat nauwkeuriger en zag dat zij onder
hun carnavaleske kleding heftig transpireerden. Daardoor werden
hun poriën zwaar op de proef gesteld. Op gevoelige plekken, zoals
de nek, resulteerde de combinatie van transpiratie met daarin
opgeloste zouten, zoeten, zuren, afvalstoffen en bacteriën, met die
onnatuurlijk zwarte rouge, in een lichte huidirritatie. Dat had een
jeukprikkel tot gevolg, zo te zien, want vooral die ene Piet stond
zich onbewust steeds in de nek te krabben. En zowaar, onder de
opgesmeerde rouge kwam een onvervalste roze-rood gejeukte
blanke huid tevoorschijn. Dat was een ontdekking van de eerste
orde. Ik bracht m’n vriendjes gelijk op de hoogte van deze
pigmentverschuiving, of beter: pigment-verkrabbing. Grinnikend
begonnen we een fatoe te nemen op de in de nek blank wordende
zwarte Piet. Het tweetal merkte dat er iets niet klopte, maar had
nog niet door wat zo op onze giechelspieren werkte.
“Ga’em zegge, ga’em zegge,” kolkte Tonnie, één van mijn
bakra-vriendjes mij.
“Ja mang, doe nò!” vielen Harold, Eddy en Maikel hem
bij. Opeens duwden zij mij naar voren en daar stond ik tussen de
Pieterbazen. Ik draaide een beetje om hen heen en bleef toen pal
voor die ene staan. Gesterkt door de aanmoedigingen vanuit mijn
vriendenkring, keek ik naar hem op, terwijl hij enigszins verstoord
op mij neerkeek. Hem brutaal in zijn staalblauwe ogen kijkend, zei
ik stoer:
“Jij bent geen echte Pieterbaas, jij bent een witte pier!”
Zijn ogen werden één moment groot van verbazing. Daarna keek
hij snel om zich heen of iemand mijn ketterse uitspraak had gehoord.
Dat bleek van niet. De massa had meer belangstelling voor ome Sint
die aan de cadeautjes-distributie begonnen was. Toen zei hij in een
onvervalst Neder-Germaans accent tot zijn collega-Pieter:
“Sjeg Harm, die gozer hier met die koeie-oge heb ’t door.”
Harm mompelde iets in dat zelfde aardappelaccent terug, stapte op
me af en wiepte me een paar keer lichtjes om de benen met z’n
prienta-bezem. Ik schrok me wezenloos en wilde de benen nemen,
maar die andere, die witte-in-de-nek, greep me in m’n kraag beet,
terwijl hij met z’n andere hand een jutezak leeg leegschudde. Hij
hield mij de zak voor en zei op bevelende toon: “Erin, windbuil,
jij gaat mee naar Spanje.”
Ik had geen keus; bleek en bevend van de schrik stapte ik in de zak.
Ik moest de rand omhooghouden, zodat ik leek op een ondermaatse
deelnemer aan een zakloopwedstrijd. Daar stond ik dan voor Pietsnot,
en vooral m’n vrienden lachten zich een bult. Tonnie en Harry rolden
zelfs van de slappe lach over de grond. O, wat haatte ik die lummels!
Iets later mocht ik uit de zak en ik droop snel af.

Ach, voor de rest vond ik die sinterklaasvieringen wel een leuke
kiek en ik heb er volgens mij echt geen koloniale of racistische
trauma’s van overgehouden. Op een dag echter, niet zo lang na m’n
avontuur half in de zak, deelde zo een wijsneus-bakrajongetje uit onze
klas ons het grote geheim mede:
“Sinterklaas is al eeuwen dood. Het is de verklede man van onze directrice.
En die Pieterbazen zijn soldaten van de TRIS; ze smeren camouflage-spul
op hun gezicht, armen en benen.”
Al had ik zoiets vermoed, het was toch een ontnuchtering het grote
geheim zo ontbloot te vernemen. Vanaf dat jaar was de lol ervan af.
Het werd ook tijd; we zaten intussen in de hogere klassen en
dan geloof je niet meer in bakerpraatjes.We mochten in het vervolg
toezien hoe de lagere klassertjes uit hun bol gingen als die
verklede gasten het schoolerf opmarcheerden en zo.
Vandaar dat ik het later jammer vond dat wij in onze ijver om af
te rekenen met koloniale restanten het Sinterklaasfeest abrupt
overboord gooiden en na de onafhankelijkheid een soort Goedoe
Pa-achtig ding door onze strot geduwd kregen: een of andere rijke
planter legde dan met z’n plantageschuit vol roeislaven aan bij de
marinetrap. Kolonialer kon het nauwelijks en niet voor niets ging
Goedoe Pa als een nachtkaars uit. Het gevolg was dat er op 5 december
een leemte ontstond die niet goed ingevuld kon worden, totdat een
twintigtal jaren later particulieren toch weer het Sinterklaasfeest
begonnen te vieren.
Is dat dekolonisatie? Kinderen een stukje plezier ontnemen in de drift
om eigen maatschappelijke frustraties af te reageren?
Dat was het heren.”
“Keweldik, keweldik.”
“Nog een rondje. De fles van Sinterklaas, de drank van Pieterbaas...”

Rappa
Advertenties

Thursday 25 April
Wednesday 24 April
Tuesday 23 April