Column: Tien kinderen
04 Nov 2013, 08:00
foto


Onze generatie maakt ze niet mee: gezinnen van tien kinderen. Ik kom uit een gezin van tien kinderen. Mijn ouders hadden negen jongens en één meisje. Ik ben het vierde kind. Na mij komt mijn zus. Ik heb zelf een gezin van twee kinderen, een jongen en een meisje. Is er nou een groot verschil? Functioneren ouders en kinderen in kleine gezinnen anders dan in grote gezinnen? Ik kwam op die vragen naar aanleiding van een gesprek met een vriend die Hindostaanse gezinnen analyseert.

Wat me direct binnenschiet is de rol van slaan bij opvoeding. Het klinkt dramatisch, maar eigenlijk is dat niet zo. Hoe houd je discipline met negen opgroeiende jongens? Simpel: met een flink pak slaag. Mijn moeder had een systeem. In een groot gezin groei je niet met tien mensen op, maar met twee. Degene boven je en jij trekken het meeste met elkaar op. Als mijn broer en ik kattenkwaad hadden uitgehaald, dan wachtte mijn moeder totdat we naakt in de badkamer waren. Ze had intussen de dunne harde nerf van een blad van een palmboom, de printa, klaar. Als we onder de douche waren stapte ze binnen en zweepte ons genadeloos met de printa en wij maar schreeuwen: “Au! Ai! Na ma!”. Het hielp niet. Ze sloeg ons totdat ze er genoeg van had en wij wisten dat we moesten luisteren als ze ons iets gebood.

Het gebeurde niet elke dag, maar vaak genoeg om onszelf aan te leren hoe we ons moesten voorbereiden. Als we in de douche stonden, begonnen we onszelf al in de huid te knijpen om de pijngrens te verschuiven.

Een pak slaag was alleen een kwestie van ouders en kind. Als je grote broer problemen met je had, kon je rekenen op een klap met de vlakke hand op je achterhoofd. Ik kan me herinneren hoe mijn oudste broer mij een keer een paar stevige klappen gaf.
Ik zat op de lagere school van de EBG. Daar hoorde ik het verhaal over Jezus, die de zonde van andere mensen op zich nam. En iedereen was Jezus dankbaar dat hij dat deed. Jezus was geweldig. Het verhaal maakte indruk op mij, een jongetje van amper tien jaar.
Mijn oudste broer had een fiets. Mijn broer die boven mij was had stiekem de fiets gepakt voor een proefritje. Dat mislukte en iets ging kapot. Toen mijn oudste broer dat merkte, vroeg hij woedend: wie heeft dit gedaan. Mijn andere broer zweeg. Ik dacht aan het verhaal van Jezus en zei: “Ik heb het gedaan!”
“Pats! Pets! Bam!” Mijn broer gaf een aantal flinke meppen op mijn achterhoofd en ik vroeg me af: “What about Jezus!” Het heeft me niet dichter bij het Christendom gebracht.

Gek genoeg heb ik mijn moeder en broer nooit kwalijk genomen dat ze ons in onze jeugd hebben geslagen. Niet alleen omdat ze tegenover dat disciplinerend geweld ook veel liefde gaf, maar omdat je gewoon accepteerde dat je gestraft werd als je niet luisterde naar je moeder.

In kleine gezinnen leer je om te communiceren om problemen op te lossen. Die tijd heb je niet in grote gezinnen. Misschien is het geen kwestie van grote en kleine gezinnen, maar van de tijdgeest, de tijd met en zonder kindertelefoon, de tijd van andere opvattingen over opvoeding.

Een ander verschil tussen kleine en grote gezinnen is de taakverdeling. In een klein gezin zal er geen scherpe taakverdeling zijn, maar in grote gezinnen is dat wel het geval. Althans, zo herinner ik mij ons gezin.
Ik was degene die altijd op pad werd gestuurd om iets te halen. In mijn jeugd spaarden onze moeders advertentieglazen. Als je een x-tal coladoppen of iets ander had verzameld, mocht je ergens een glas gaan halen. Dat was rotwerk. Je stond in de rij in de hete zon als kleine jongen tussen grote vrouwen die af en toe hun armen optilden en weer neerpuften, zodat de geur van stinkende oksels in je neus terecht kwam. Maar dit was een taak en iemand moest het doen.

Het leek alsof sommige rotklussen op mijn bord werden gelegd. Natuurlijk kregen mijn broers en zus ook hun deel, maar het lijkt alsof sommige klussen bij mij belandden.
Mijn moeder's familie had een rijke en een arme tak, zoals wel meer voorkomt bij families. Wij behoorden tot de arme tak. Een oom van me was de rijke tak. Ik moest naar hem toe om de krant te halen als hij klaar was met lezen: De West en de Ware Tijd. Mijn vader kon die later lezen.

Toen ik al volwassen was en in Nederland woonde, plande ik een vakantie in Suriname. Mijn moeder drukte me op het hart om die oom te gaan bezoeken. Ik moest hem gaan groeten en hem laten weten hoeveel mijn moeder en wij om hem gaven.

Zo gezegd, zo gedaan. Toen ik in Suriname was, ging ik naar zijn huis van twee verdiepingen en belde beneden aan. Ik zag hem boven een gordijn opschuiven.
Hij vroeg: “Suma drapé”
Ik: “Mama, ik ben zoon van Baboeram en mijn moeder heeft me gestuurd.”
Hij: “Donderop boi, laat me met rust.”

Weer zo’n klus die je niet graag op je neemt. Maar ik was het gewend. In grote gezinnen krijg je specialisten in bepaalde taken.

Zijn kleine gezinnen nou beter dan grote? Eerlijk gezegd, als ik elke dag denk aan mijn kinderen, dan kruipt bij mij het gevoel naar boven: “Ik wou dat ik veel meer van zulke schatten had.”

Sandew Hira
Advertenties

Friday 19 April
Thursday 18 April
Wednesday 17 April