Column: Sneeuwjacht
20 Jan 2013, 23:00
foto


Zondagmiddag. Toch maar even naar buiten voor een frisse neus. Mijn zoon kijkt even uit het raam en bedankt voor de eer. Zijn boek lijkt hem een stuk spannender. En die winter, mwah, die is toch al niet aan hem besteed. Bovendien, maandagochtend moet hij per fiets zijn school zien te bereiken en het lijkt hem verstandig zijn krachten te sparen voor die ongetwijfeld barre tocht.
Dat moeten de genen zijn. Die van zijn grootvader om precies te zijn. Dat was een tropenjongen uit Indië die van begin oktober tot diep in het voorjaar met dooie vingers thuiskwam. Erwin Krol kon hem de stuipen op het lijf jagen door onverhoeds vorst aan de grond te voorspellen. Zat er sneeuw in de lucht, dan waren helse hoofdpijnen zijn deel.

Die jongen van mij heeft dezelfde bouw als zijn opa. Weinig tot geen vet bij een bescheiden lichaamsbouw. Deze weken gaat hij niet zonder lange onderbroek de deur uit. Schaatsen? Hem niet gezien. Of het moeten de bitterballen na afloop zijn, veilig bij de open haard.

Ik zit anders in elkaar. Weersomstandigheden zijn er om te trotseren, vind ik. Ik zwaai de deur open. Laat die kou maar komen.
Het kraakt prettig onder de voetzolen van voorbijgangers. Zoals elk geluid aangenaam wordt gedempt. De wereld wordt er knus en overzichtelijk van. Auto’s rijden stapvoets. Een fietser vervolgt zijn tocht lopend, fiets aan de hand. Verderop een vader die een slee kinderen achter zich aansleept. Twee ouderen schuifelen, voetje voor voetje. Ze kijken een tikje bedrukt, niet helemaal gerust op een behouden thuiskomst. Ik voel met ze mee. Want dit weer werkt solidariteit in de hand. Wie zich op straat waagt, weet zich verbonden door het lot.

Oei, -4 volgens het display bij het stoplicht. De gevoelstemperatuur schat ik een stuk lager in. In het park blijft de maandelijkse Sunday market afgelast, op een enkel kraampje met warme worst na. Ernaast knappert een houtvuur. Op de paden een dappere hardloopster. Er hangt een ijspegel aan haar muts. Drie kwartier later ben ik binnen. Toe aan een borrel.

’s Avonds heeft het NOS Journaal een primeur: de gladheidscoördinator. Hij legt voor de camera uit dat deze zondag honderden strooiwagens uitrukken om de wegen weer begaanbaar te maken. In de reportage manoeuvreert een van de manschappen van Rijkswaterstaat zijn wagen door de sneeuwjacht. Nonchalant, één handje aan het stuur. Zijn motto: ‘We willen de openbare weg zo snel mogelijk weer zwart hebben.’

Maar op het spoor valt niet te strooien. Zodat het algauw bevroren wissels regent en het treinverkeer rond Amsterdam komt plat te liggen. Tal van vluchten van en naar Schiphol zijn geschrapt. Zelfs die van de SLM. Even later wordt code oranje voor het hele land afgekondigd. De ANWB gaat uit van een problematische ochtendspits op maandag. Slecht nieuws voor de ijsmeesters: er is nóg een sneeuwfront in aantocht. En een sneeuwlaag isoleert de ijslaag op de meren en vaarten zodat die onvoldoende aangroeit. Zo wordt het dus niks met die Elfst...

A bun, genoeg over de winter. Toen ik in Suriname woonde, vond ik het een verademing om een boek te lezen dat zich bijvoorbeeld in de Canadese winter afspeelde of ergens in de buurt van de Zuidpool. Soms ook kon ik hevig verlangen naar een nacht onder een warm dekbed. Of een wandeling door een herfstbos.
Het wisselen der seizoenen mag dan een boeiend fenomeen zijn, het moet ook weer niet te gek worden. Vandaar dat de gedachten stiekem afdwalen naar die leunstoel onder de manjaboom. Naar het gouden uur met die voortdurend wisselende kleuren aan de horizon. Naar dat verkoelende briesje dat over de blote bast strijkt. De sixi yuru’s die zich beginnen te roeren. Wie heeft het dan nog over het halen van een frisse neus?

Diederik Samwel
Advertenties

Tuesday 16 April
Monday 15 April
Sunday 14 April